05-06-2005
Vr. 78: Wordt dan uit brood en wijn het wezenlijk lichaam en bloed van Christus?Antw: Neen: maar gelijk het water in den Doop niet in het bloed van Christus veranderd wordt, noch de afwassing der zonden zelf is (waarvan het alleen een Goddelijk waarteken en verzekering is), alzo wordt ook het brood in het Avondmaal niet het lichaam van Christus zelf, hoewel het naar den aard en de eigenschap der Sacramenten het lichaam van Christus Jezus genaamd wordt.Vr. 79: Waarom noemt dan Christus het brood zijn lichaam en den drinkbeker zijn bloed, of het nieuwe Testament in zijn bloed, en Paulus de gemeenschap des lichaams en bloeds van Christus?Antw: Christus spreekt alzo niet zonder grote oorzaak: namelijk, niet alleen om ons daarmede te leren, dat, gelijk als brood en wijn dit tijdelijk leven onderhouden, alzo ook zijn gekruisigd lichaam en zijn vergoten bloed de waarachtige spijs en drank zijn, waardoor onze zielen ten eeuwigen leven gevoed worden:maar veelmeer om ons door deze zichtbare tekenen en panden te verzekeren, dat wij zo waarachtiglijk zijns waren lichaams en bloeds door de werking des Heiligen Geestes deelachtig worden, als wij deze heilige waartekenen met den lichamelijken mond tot zijn gedachtenis ontvangen, en dat al zijn lijden en gehoorzaamheid zo zekerlijk onze eigene is, als hadden wijzelf in onze eigen persoon alles geleden en Gode voor onze zonden genoeg gedaan.
1. De Heere Jezus zoekt op
2. De Heere Jezus is tegenwoordig
3. De Heere Jezus lokt
Psalm 116:4 en 5
Psalm 50:9 (na de wet)
Psalm 90:8 en 9
Psalm 42:7
Psalm 63:2 en 4
Psalm 103:9
Psalm 30:3
1 De hoofdsom nu der dingen, waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen:
2 Een Bedienaar des heiligdoms, en des waren tabernakels, welken de Heere heeft opgericht, en geen mens.
3 Want een iegelijk hogepriester wordt gesteld om gaven en slachtofferen te offeren: waarom het noodzakelijk was, dat ook Deze wat had, dat Hij zou offeren.
4 Want indien Hij op aarde ware, zo zou Hij zelfs geen priester zijn, dewijl er priesters zijn, die naar de wet gaven offeren:
5 Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij den tabernakel volmaken zou: Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding, die u op den berg getoond is.
6 En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is.
7 Want indien dat eerste verbond onberispelijk geweest ware, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest.
8 Want hen berispende, zegt Hij tot hen: Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israels, en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten:
9 Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage, als Ik hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te leiden: want zij zijn in dit Mijn verbond niet gebleven, en Ik heb op hen niet geacht, zegt de Heere.
10 Want dit is het verbond, dat Ik met het huis Israels maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven: en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
11 En zij zullen niet leren, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken de Heere: want zij zullen Mij allen kennen van den kleine onder hen tot den grote onder hen.
12 Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken.
13 Als Hij zegt: Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste oud gemaakt: dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning.