24-04-2005

Datum:
24/04/2005
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
HC Zondag 24

Vr. 62: Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?Antw: Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn.Vr. 63: Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?Antw: Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.Vr. 64: Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?Antw: Neen zij: want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.

Punten:

1. In de rechtvaardiging zijn de werken uitgesloten (v/a 62)
2. In de heiliging worden de werken beloond (v/a 63)
3. Wie in Christus is draagt vruchten (v/a 64)

Zingen:

Psalm 34:5 en 7
Psalm 91:7 en 8
Psalm 1:2
Psalm 119:1

Schriftlezing:

1 Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst.
2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig: maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij.
3 Want door de genade, die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk, die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn: maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft.
4 Want gelijk wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben:
5 Alzo zijn wij velen een lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.
6 Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade, die ons gegeven is,
7 Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs: hetzij bediening, in het bedienen: hetzij die leert, in het leren:
8 Hetzij die vermaant, in het vermanen: die uitdeelt, in eenvoudigheid: die een voorstander is, in naarstigheid: die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid.
9 De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan.
10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde: met eer de een de ander voorgaande.
11 Zijt niet traag in het benaarstigen. Zijt vurig van geest. Dient den Heere.
12 Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed.
13 Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid.
14 Zegent hen, die u vervolgen: zegent en vervloekt niet.
15 Verblijdt u met de blijden: en weent met de wenenden.
16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven.
17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen.
18 Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen.
19 Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats: want er is geschreven: Mij komt de wraak toe: Ik zal het vergelden, zegt de Heere.
20 Indien dan uw vijand hongert, zo spijzigt hem: indien hem dorst, zo geeft hem te drinken: want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen.
21 Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede.

Naar overzicht