22-12-1996

Datum:
22/12/1996
Predikant:
ds. J. van Dijk
Tekst:
Mattheus 1 : 3a

En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar

Zingen:

Psalm 99:1 en 7
Lofzang van Zacharias : 4 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 87:2, 3 en 4
Psalm 65:2
Psalm 89:8

Schriftlezing:

Genesis 38:13-19
13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren.
14 Toen legde zij de klederen van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is: want zij zag, dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven.
15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar aangezicht bedekt had.
16 En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, laat mij tot u ingaan: want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat?
17 En hij zeide: Ik zal u een geitenbok van de kudde zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem zendt.
18 Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand is: hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in: en zij ontving bij hem.
19 En zij maakte zich op, en ging heen, en legde haar sluier van zich af, en zij trok aan de klederen van haar weduwschap.
Genesis 38:24-30
24 En het geschiedde omtrent na drie maanden, dat men Juda te kennen gaf, zeggende: Thamar, uw schoondochter, heeft gehoereerd, en ook zie, zij is zwanger van hoererij. Toen zeide Juda: Breng ze hervoor, dat zij verbrand worde!
25 Als zij voorgebracht werd, schikte zij tot haar schoonvader, om te zeggen: Bij den man, wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger: en zij zeide: Beken toch, wiens deze zegelring, en deze snoeren, en deze staf zijn.
26 En Juda kende ze, en zeide: Zij is rechtvaardiger dan ik, daarom, omdat ik haar aan mijn zoon Sela niet gegeven heb. En hij bekende haar voortaan niet meer.
27 En het geschiedde ten tijde, als zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in haar buik.
28 En het geschiedde, als zij baarde, dat een de hand uitgaf: en de vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een scharlaken draad om zijn hand, zeggende: Deze komt het eerst uit.
29 Maar het geschiedde, als hij zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit: en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez.
30 En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand de scharlaken draad was: en men noemde zijn naam Zerah.
Mattheus 1:1-6
1 Het boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den zoon van Abraham.
2 Abraham gewon Izak, en Izak gewon Jakob, en Jakob gewon Juda, en zijn broeders:
3 En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar: en Fares gewon Esrom, en Esrom gewon Aram:
4 En Aram gewon Aminadab, en Aminadab gewon Nahasson, en Nahasson gewon Salmon:
5 En Salmon gewon Booz bij Rachab, en Booz gewon Obed bij Ruth, en Obed gewon Jessai:
6 En Jessai gewon David, den koning: en David, den koning, gewon Salomon bij degene, die Uria’s vrouw was geweest:

Naar overzicht