29-11-1998

Datum:
29/11/1998
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
HC Zondag 6

Vr. 16: Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn?Antw: Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde: en dat een mens, zelf zondaar zijnde, niet kon voor anderen betalen.Vr. 17: Waarom moet Hij tegelijk waarachtig God zijn?Antw: Opdat Hij, uit kracht zijner Godheid, den last van den toorn Gods, aan zijn mensheid zou kunnen dragen, en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven.Vr. 18: Maar wie is deze Middelaar, die tegelijk waarachtig God en een waarachtig rechtvaardig mens is?.Antw: Onze Heere Jezus Christus, die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, en tot een volkomen verlossing geschonken is.Vr. 19: Waaruit weet gij dat?Antw: Uit het Heilig Evangelie, hetwelk God zelf eerstelijk in het Paradijs heeft geopenbaard, en daarna door de heilige Patriarchen en Profeten laten verkondigen, en door de offerande en andere ceremonien der Wet laten voorbeelden,en ten laatste door zijn eniggeboren Zoon vervuld.

Zingen:

Psalm 146:3 en 6
Psalm 2:4 en 6
Psalm 56:5
Psalm 138:2

Schriftlezing:

5 Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, van welke wij spreken.
6 Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt!
7 Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen: met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen:
8 Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin, dat Hij hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten, dat hem niet onderworpen zij: doch nu zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn:
9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou.
10 Want het betaamde Hem, om Welken alle dingen zijn, en door Welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen.
11 Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een: om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen.
12 Zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen verkondigen: in het midden der Gemeente zal Ik U lofzingen.
13 En wederom: Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen. En wederom: Zie daar, Ik en de kinderen, die Mij God gegeven heeft.
14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet doen zou dengene, die het geweld des doods had, dat is, den duivel:
15 En verlossen zou al degenen, die met vreze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren.
16 Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan.
17 Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen.
18 Want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij dengenen, die verzocht worden, te hulp komen.

Naar overzicht