22-11-1998
Vr. 12: Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?Antw: God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede: daarom moeten wij aan haar, of door onszelf, of door een ander, volkomenlijk betalen.Vr. 13: Maar kunnen wij door onszelf betalen?Antw: In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.Vr. 14: Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?Antw: Neen: want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft: ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwige toorn GODS tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.Vr. 15: Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?Antw: Zulk een, die waarachtig en rechtvaardig mens is,en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, die ook tegelijk waarachtig God is.
Psalm 25:2 en 10
Psalm 49:1 en 3
Psalm 105:3
Psalm 43:3
23 Daarom wordt het Koninkrijk der hemelen vergeleken bij een zeker koning, die rekening met zijn dienstknechten houden wilde.
24 Als hij nu begon te rekenen, werd tot hem gebracht een, die hem schuldig was tien duizend talenten.
25 En als hij niet had, om te betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkopen, en zijn vrouw en kinderen, en al wat hij had, en dat de schuld zou betaald worden.
26 De dienstknecht dan, nedervallende, aanbad hem, zeggende: Heer! wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen.
27 En de heer van dezen dienstknecht, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, heeft hem ontslagen, en de schuld hem kwijtgescholden.
28 Maar dezelve dienstknecht, uitgaande, heeft gevonden een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was, en hem aanvattende, greep hem bij de keel, zeggende: Betaal mij, wat gij schuldig zijt.
29 Zijn mededienstknecht dan, nedervallende aan zijn voeten, bad hem, zeggende: Wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen.
30 Doch hij wilde niet, maar ging heen, en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld zou betaald hebben.
31 Als nu zijn mededienstknechten zagen, hetgeen geschied was, zijn zij zeer bedroefd geworden: en komende, verklaarden zij hunnen heer al wat er geschied was.
32 Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen, en zeide tot hem: Gij boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt:
33 Behoordet gij ook niet u over uw mededienstknecht te ontfermen, gelijk ik ook mij over u ontfermd heb?
34 En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde hem den pijnigers over, totdat hij zou betaald hebben al wat hij hem schuldig was.
35 Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden.