15-11-1998
Vr. 9: Doet dan God den mens onrecht, dat Hij in zijn wet van hem eist, wat hij niet doen kan?Antw: Neen Hij: want God heeft den mens alzo geschapen, dat hij dat kon doen: maar de mens heeft zichzelf en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels , van deze gaven beroofd.Vr. 10: Wil God zulke ongehoorzamheid en afval ongestraft laten?Antw: Neen Hij, geenzins: maar Hij vertoornt zich schrikkelijk beide over de aangeborene en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk: gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.Vr. 11: Is dan God ook niet barmhartig?Antw: God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig: daarom zo eist zijn gerechtigheid, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is, met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.
Psalm 97:2 en 3
Psalm 12:3, 4 en 6
Psalm 39:7
Psalm 89:8
12 Wie heeft de wateren met Zijn vuist gemeten, en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met een drieling het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag, en de heuvelen in een weegschaal?
13 Wie heeft den Geest des HEEREN bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen?
14 Met wien heeft Hij raad gehouden, die Hem verstand zou geven, en Hem zou leren van het pad des rechts, en Hem wetenschap zou leren, en Hem zou bekend maken den weg des veelvoudigen verstands?
15 Ziet, de volken zijn geacht als een druppel van een emmer, en als een stofje van de weegschaal: ziet, Hij werpt de eilanden henen als dun stof!
16 En de Libanon is niet genoegzaam om te branden, en zijn gedierte is niet genoegzaam ten brandoffer.
17 Alle volken zijn als niets voor Hem: en zij worden bij Hem geacht minder dan niet, en ijdelheid.
18 Bij wien dan zult gij God vergelijken, of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen?
19 De werkmeester giet een beeld, en de goudsmid overtrekt het met goud, en giet er zilveren ketenen toe.
20 Die verarmd is, dat hij niet te offeren heeft, die kiest een hout uit, dat niet verrotte: hij zoekt zich een wijzen werkmeester, om een beeld te bereiden, dat niet wankele.
21 Weet gijlieden niet? Hoort gij niet? Is het u van den beginne aan niet bekend gemaakt! Hebt gij op de grondvesten der aarde niet gelet?
22 Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen: Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek, en breidt ze uit als een tent, om te bewonen:
23 Die de vorsten te niet maakt: de richters der aarde maakt Hij tot ijdelheid.
24 Ja, zij worden niet geplant, ja, zij worden niet gezaaid, ja, hun afgehouwen stam wortelt niet in de aarde: ook als Hij op hen blazen zal, zo zullen zij verdorren, en een stormwind zal hen als een stoppel wegnemen.
25 Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt de Heilige.
26 Heft uw ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen heeft: Die in getal hun heir voortbrengt: Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid Zijner krachten, en omdat Hij sterk van vermogen is: er wordt er niet een gemist.