18-04-2004

Datum:
18/04/2004
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
HC Zondag 5

Vr. 12: Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?Antw: God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede: daarom moeten wij aan haar, of door onszelf, of door een ander, volkomenlijk betalen.Vr. 13: Maar kunnen wij door onszelf betalen?Antw: In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.Vr. 14: Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?Antw: Neen: want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft: ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwige toorn GODS tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.Vr. 15: Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?Antw: Zulk een, die waarachtig en rechtvaardig mens is,en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, die ook tegelijk waarachtig God is.

Punten:

1. Het begin van de verlossing
2. De grond van de verlossing
3. Het onderwijs in de verlossing

Zingen:

Psalm 51:1 en 2
Psalm 49:1 en 3
Psalm 72:7
Psalm 130:1

Schriftlezing:

1 Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien.
2 Want indien het woord, door de engelen gesproken, vast is geweest, en alle overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft:
3 Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door de Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen, die Hem gehoord hebben:
4 God bovendien medegetuigende door tekenen, en wonderen, en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes, naar Zijn wil.
5 Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, van welke wij spreken.
6 Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt!
7 Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen: met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen:
8 Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin, dat Hij hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten, dat hem niet onderworpen zij: doch nu zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn:
9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou.
10 Want het betaamde Hem, om Welken alle dingen zijn, en door Welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen.
11 Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een: om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen.
12 Zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen verkondigen: in het midden der Gemeente zal Ik U lofzingen.
13 En wederom: Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen. En wederom: Zie daar, Ik en de kinderen, die Mij God gegeven heeft.
14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet doen zou dengene, die het geweld des doods had, dat is, den duivel:
15 En verlossen zou al degenen, die met vreze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren.
16 Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan.
17 Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen.
18 Want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij dengenen, die verzocht worden, te hulp komen.

Naar overzicht