22-09-2002

Datum:
22/09/2002
Predikant:
ds. J. Lohuis
Thema:
De natuur van de Heilige Doop
Tekst:
HC Zondag 26

Vr. 69: Hoe wordt gij in den Heiligen Doop vermaand en verzekerd, dat de enige offerande van Christus, aan het kruis geschied, u ten goede komt?Antw: Alzo, dat Christus dit uitwendige waterbad ingezet en daarbij toegezegd heeft, dat ik zo zekerlijk met zijn bloed en Geest van de onreinheid mijner ziel, dat is, van al mijn zonden, gewassen ben, al ik uitwendig met het water, hetwelk de onzuiverheid des lichaams pleegt weg te nemen, gewassen ben.Vr. 70: Wat is dat,met het bloed en den Geest van Christus gewassen te zijn?Antw: Het is vergeving der zonden van God uit genade te hebben om des bloeds van Christus’ wil, hetwelk Hij in zijn offerande aan het kruis voor ons uitgestort heeft: daarna ook, door den Heiligen Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer der zonden afsterven, en in een Godzalig, onstraffelijk leven wandelen.Vr. 71: Waar heeft ons Christus toegezegd, dat Hij ons zo zekerlijk met Zijn bloed en Geest wassen wil,als wij met het Doopwater gewassen worden?Antw: In de inzetting des Doops, welke a:zo luidt: Gaat dan henen, onderwijst al de volken, hen dopende in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes: Matth.28:19. En: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden: maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden: Mark.16:16. Deze belofte wordt ook herhaald, waar de Schrift den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden noemt: Titus.3:5, Hand. 22:16.

Punten:

1. De onreine ziel (v/a 69)
2. De gewassen ziel (v/a 70)
3. Een gegronde ziel (v/a 71)

Zingen:

Psalm 68:14
Psalm 101:2 (na de wet)
Psalm 77:5 en 6
Psalm 119:25
Psalm 89:2

Schriftlezing:

16 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
17 Mensenkind! het huis Israels, als zij in hun land woonden, toen verontreinigden zij datzelve met hun weg en met hun handelingen: hun weg was voor Mijn aangezicht als de onreinigheid ener afgezonderde vrouw.
18 Daarom goot Ik Mijn grimmigheid over hen uit, om des bloeds wil, dat zij in het land vergoten hadden, en om hun drekgoden, waarmede zij dat verontreinigd hadden.
19 En Ik verstrooide hen onder de heidenen, en zij werden verspreid in de landen: Ik oordeelde ze naar hun weg en naar hun handelingen.
20 Als zij nu tot de heidenen kwamen, waarhenen zij getogen waren, ontheiligden zij Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des HEEREN, en zijn uit Zijn land uitgegaan.
21 Maar Ik verschoonde hen om Mijn heiligen Naam, dien het huis Israels ontheiligde onder de heidenen, waarhenen zij gekomen waren.
22 Daarom zeg tot het huis Israels: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israels! maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarhenen gij gekomen zijt.
23 Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt: en de heidenen zullen weten, dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn.
24 Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen: en Ik zal u in uw land brengen.
25 Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden: van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen.
26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u: en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.
27 En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u: en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.
28 En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.
29 En Ik zal u verlossen van al uw onreinigheden: en Ik zal roepen tot het koren, en zal dat vermenigvuldigen, en Ik zal geen honger op u leggen.
30 En Ik zal de vrucht van het geboomte en de inkomst des velds vermenigvuldigen: opdat gij de smaadheid des hongers niet meer ontvangt onder de heidenen.
31 Dan zult gij gedenken aan uw boze wegen en uw handelingen, die niet goed waren: en gij zult een walging van u zelf hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen.
32 Ik doe het niet om uwentwil, spreekt de Heere HEERE, het zij u bekend! Schaamt u en wordt schaamrood van uw wegen, gij huis Israels!

Naar overzicht