22-09-1996
Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan: wij hebben goddelooslijk gehandeld.Dies Hij zeide, dat Hij hen verdelgen zou, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheure voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijn grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf.
Psalm 79:4
Psalm 74:1,11 en 21
Psalm 106:13
Psalm 89:1
1 Hallelujah! Looft den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
2 Wie zal de mogendheden des HEEREN uitspreken, al Zijn lof verkondigen?
3 Welgelukzalig zijn zij, die het recht onderhouden, die te aller tijd gerechtigheid doet.
4 Gedenk mijner, o HEERE! naar het welbehagen tot Uw volk, bezoek mij met Uw heil:
5 Opdat ik aanschouwe het goede Uwer uitverkorenen: opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks: opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel.
6 Wij hebben gezondigd, mitsgaders onze vaderen, wij hebben verkeerdelijk gedaan: wij hebben goddelooslijk gehandeld.
7 Onze vaders in Egypte hebben niet gelet op Uw wonderen: zij zijn der menigte Uwer goedertierenheden niet gedachtig geweest: maar zij waren wederspannig aan de zee, bij de Schelfzee.
8 Doch Hij verloste hen om Zijns Naams wil, opdat Hij Zijn mogendheid bekend maakte.
9 En Hij schold de Schelfzee, zodat zij verdroogde, en Hij deed hen wandelen door de afgronden, als door een woestijn.
10 En Hij verloste hen uit de hand des haters, en Hij bevrijdde hen van de hand des vijands.
11 En de wateren overdekten hun wederpartijders: niet een van hen bleef over.
12 Toen geloofden zij aan Zijn woorden: zij zongen Zijn lof.
13 Doch zij vergaten haast Zijn werken, zij verbeidden naar Zijn raad niet.
14 Maar zij werden belust met lust in de woestijn, en zij verzochten God in de wildernis.
15 Toen gaf Hij hun hun begeerte: maar Hij zond aan hun zielen een magerheid.
16 En zij benijdden Mozes in het leger, en Aaron, den heilige des HEEREN.
17 De aarde deed zich open, en verslond Dathan, en overdekte de vergadering van Abiram.
18 En een vuur brandde onder hun vergadering, een vlam stak de goddelozen aan brand.
19 Zij maakten een kalf bij Horeb, en zij bogen zich voor een gegoten beeld.
20 En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet.
21 Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte:
22 Wonderdaden in het land van Cham: vreselijke dingen aan de Schelfzee.
23 Dies Hij zeide, dat Hij hen verdelgen zou, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheure voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijn grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf.
24 Zij versmaadden ook het gewenste land: zij geloofden Zijn woord niet.