04-02-2024

Datum:
04/02/2024
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
Kort Begrip v/a 3

Vr. 3: Wat heeft God in Zijn wet aan u bevolen?
Antw: Dat heeft Hij ons schriftelijk in de tien geboden samengevat, deze luiden als volgt: Toen sprak God al deze woorden, zeggende: Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van degenen, die mij haten; En Ik doe barmhartigheid aan duizenden van degenen, die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden. Gij zult de Naam van de HEERE uw God niet ijdel gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdel gebruikt. Gedenkt de sabbatdag, dat gij die heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die. Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geeft. Gij zult niet doodslaan. Gij zult niet echtbreken. Gij zult niet stelen. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. Gij zult niet begeren het huis van uw naaste; gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste; noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat van uw naaste is.

Punten:

1. De plaats van de wet in het Kort Begrip
2. De autoriteit van de wet
3. De inhoud van de wet

Zingen:

Psalm 19:4 en 6
Tien geboden : 1, 2, 3, 8 en 9 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 97:1
Psalm 27:3
Psalm 131:2 en 4

Schriftlezing:

1 En Mozes riep het ganse Israël, en zeide tot hen: Hoor, Israël! de inzettingen en rechten, die ik heden voor uw oren spreek, dat gij ze leert en waarneemt, om dezelve te doen.
2 De HEERE, onze God, heeft een verbond met ons gemaakt aan Horeb.
3 Met onze vaderen heeft de HEERE dit verbond niet gemaakt, maar met ons, wij die hier heden allen levend zijn.
4 Van aangezicht tot aangezicht heeft de HEERE met u op den berg gesproken uit het midden des vuurs,
5 (Ik stond te dier tijd tussen den HEERE en tussen u, om u des HEEREN woord aan te zeggen; want gij vreesdet voor het vuur en klomt niet op den berg) zeggende:
6 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb.
7 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
8 Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gelijkenis, van hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde is; of in het water onder de aarde is;
9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, en aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten;
10 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
11 Gij zult den Naam des HEEREN, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.
12 Onderhoudt den sabbatdag, dat gij dien heiligt; gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft.
13 Zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk doen;
14 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN, uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw poorten is; opdat uw dienstknecht, en uw dienstmaagd ruste, gelijk als gij.
15 Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE, uw God, u van daar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekten arm; daarom heeft u de HEERE, uw God, geboden, dat gij den sabbatdag houden zult.
16 Eert uw vader, en uw moeder, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.
17 Gij zult niet doodslaan.
18 En gij zult geen overspel doen.
19 En gij zult niet stelen.
20 En gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
21 En gij zult niet begeren uws naasten vrouw; en gij zult u niet laten gelusten uws naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.
22 Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente, op den berg, uit het midden des vuurs, der wolk en der donkerheid, met een grote stem, en deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen, en gaf ze mij.

Naar overzicht