13-12-2023
Zij zagen de een de ander niet; er stond ook niemand op van zijn plaats, in drie dagen; maar bij al de kinderen Israëls was het licht in hun woningen.
1. Was het maar morgen
2. Het licht der wereld
3. Een godsdienst zonder Christus
Psalm 22:1 en 2
Psalm 89:7 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 97:2 en 7
Psalm 40:4
Psalm 25:2
Markus 15:33-39
33 En als de zesde ure gekomen was, werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.
34 En ter negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELOï, ELOï, LAMMA SABACHTANI, hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten?
35 En sommigen van die daarbij stonden, dit horende, zeiden: Ziet, Hij roept Elias.
36 En er liep één, en vulde een spons met edik, en stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat ons zien, of Elias komt, om Hem af te nemen.
37 En Jezus, een grote stem van Zich gegeven hebbende, gaf den geest.
38 En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden.
39 En de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende, dat Hij alzo roepende den geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon!
Exodus 10:21-29
21 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit naar den hemel, en er zal duisternis komen over Egypteland, dat men de duisternis tasten zal.
22 Als Mozes zijn hand uitstrekte naar den hemel, werd er een dikke duisternis in het ganse Egypteland, drie dagen.
23 Zij zagen de een de ander niet; er stond ook niemand op van zijn plaats, in drie dagen; maar bij al de kinderen Israëls was het licht in hun woningen.
24 Toen riep Faraö Mozes, en zeide: Gaat heen, dient den HEERE! alleen uw schapen en uw runderen zullen vast blijven; ook zullen uw kinderkens met u gaan.
25 Doch Mozes zeide: Ook zult gij slachtofferen en brandofferen in onze handen geven, die wij den HEERE, onzen God, doen mogen;
26 En ons vee zal ook met ons gaan, er zal niet een klauw achterblijven; want van hetzelve zullen wij nemen, om den HEERE, onzen God, te dienen; want wij weten niet, waarmede wij den HEERE, onzen God, dienen zullen, totdat wij daar komen.
27 Doch de HEERE verhardde Faraö’s hart; en hij wilde hen niet laten trekken.
28 Maar Faraö zeide tot hem: Ga van mij! wacht u, dat gij niet meer mijn aangezicht ziet; want op welken dag gij mijn aangezicht zult zien, zult gij sterven!
29 Mozes nu zeide: Gij hebt recht gesproken; ik zal niet meer uw aangezicht zien!