08-12-2021

Datum:
08/12/2021
Predikant:
ds. J. Lohuis
Bijzonderheden:
Bijbellezing
Tekst:
1 Koningen 9:25

En Sálomo offerde driemaal des jaars brandofferen en dankofferen, op het altaar, dat hij den HEERE gebouwd had, en rookte op dat, hetwelk voor het aangezicht des HEEREN was, als hij het huis volmaakt had.

Punten:

1. Gods zorg voor Salomo (vs 10-14)
2. Salomo’s bouwprojecten (vs 15-18)

Zingen:

Psalm 127:1 en 2
Psalm 19:5 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 49:1 en 7
Psalm 62:7
Psalm 128:1

Schriftlezing:

10 En het geschiedde ten einde van twintig jaren, in dewelke Sálomo die twee huizen gebouwd had, het huis des HEEREN en het huis des konings;
11 (Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Sálomo van cederbomen, en van dennenbomen, en van goud, naar al zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Sálomo aan Hiram twintig steden gaf in het land van Galiléa.
12 En Hiram toog uit van Tyrus, om de steden te bezien, die Sálomo hem gegeven had, maar zij waren niet recht in zijn ogen.
13 Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land Kabul, tot op dezen dag.
14 En Hiram had den koning gezonden honderd en twintig talenten gouds.
15 Dit is nu de oorzaak van het uitschot, dat de koning Sálomo deed opkomen, om het huis des HEEREN te bouwen, en zijn huis, en Millo, en den muur van Jeruzalem, mitsgaders Hazor, en Megiddo, en Gezer.
16 Want Faraö, de koning van Egypte, was opgekomen, en had Gezer ingenomen, en haar met vuur verbrand, en de Kanaänieten, die in de stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw van Sálomo, tot een geschenk gegeven.
17 Alzo bouwde Sálomo Gezer, en het lage Beth hóron.
18 En Baälath, en Tamor in de woestijn, in dat land;
19 En al de schatsteden, die Sálomo had, en de wagensteden, en de steden der ruiteren, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen, in Jeruzalem, en op den Libanon, en in het ganse land zijner heerschappij.
20 Aangaande al het volk, dat overgebleven was van de Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten, en Jebusieten, die niet waren van de kinderen Israëls;
21 Hun kinderen, die na hen in het land overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet hadden kunnen verbannen, die heeft Sálomo gebracht op slaafsen uitschot tot op dezen dag.
22 Doch van de kinderen Israëls maakte Sálomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hoofdlieden, en de oversten zijner wagenen, en zijner ruiteren.
23 Dezen waren de oversten der bestelden, die over het werk van Sálomo waren, vijfhonderd en vijftig, die heerschappij hadden over het volk, dat in het werk doende was.
24 Doch de dochter van Faraö toog van de stad Davids op tot haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd had; toen bouwde hij Millo.
25 En Sálomo offerde driemaal des jaars brandofferen en dankofferen, op het altaar, dat hij den HEERE gebouwd had, en rookte op dat, hetwelk voor het aangezicht des HEEREN was, als hij het huis volmaakt had.
26 De koning Sálomo maakte ook schepen te Ezeon geber, dat bij Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in het land van Edom.
27 En Hiram zond met die schepen zijn knechten, scheepslieden, kenners van de zee, met de knechten van Sálomo.
28 En zij kwamen te Ofir, en haalden van daar aan goud, vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo.

Naar overzicht