18-07-2021

Datum:
18/07/2021
Predikant:
ds. J. Lohuis
Bijzonderheden:
Bediening Heilige Doop
Tekst:
Hosea 1:8-10

Als zij nu Lo rucháma gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon. En Hij zeide: Noem zijn naam Lo ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik ook de uwe niet zijn. Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden, dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.

Punten:

Als zij nu Lo rucháma gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon. En Hij zeide: Noem zijn naam Lo ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik ook de uwe niet zijn. Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden, dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.

Zingen:

Psalm 89:2 en 15
Psalm 105:5
Psalm 134:3
Psalm 81:10, 11, 12 en 13
Psalm 89:14
Psalm 119:45

Schriftlezing:

1 Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hoséa, den zoon van Beëri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkía, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel.
2 Het begin van het woord des HEEREN door Hoséa. De HEERE dan zeide tot Hoséa: Ga henen, neem u een vrouw der hoererijen, en kinderen der hoererijen; want het land hoereert ganselijk van achter den HEERE.
3 Zo ging hij henen, en nam Gomer, een dochter van Diblaïm; en zij ontving; en baarde hem een zoon.
4 En de HEERE zeide tot hem: Noem zijn naam Jizreël, want nog een weinig tijds, zo zal Ik de bloedschulden van Jizreël bezoeken over het huis van Jehu, en zal het koninkrijk van het huis van Israël doen ophouden.
5 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Israëls boog verbreken zal, in het dal van Jizreël.
6 En zij ontving wederom, en baarde een dochter; en Hij zeide tot hem: Noem haar naam Lo rucháma; want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis Israëls, maar Ik zal ze zekerlijk wegvoeren.
7 Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en zal ze verlossen door den HEERE, hun God, en Ik zal ze niet verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door paarden noch door ruiteren.
8 Als zij nu Lo rucháma gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon.
9 En Hij zeide: Noem zijn naam Lo ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik ook de uwe niet zijn.
10 Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden, dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.
11 En de kinderen van Juda, en de kinderen Israëls zullen samenvergaderd worden, en zich een enig hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn.
12 Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Rucháma.

Naar overzicht