21-02-2021
Vr. 31: Waarom is Hij Christus, dat is, een Gezalfde, genaamd?
Antw: Omdat Hij van God den Vader verordineerd is, met den Heiligen Geest gezalfd, tot onzen hoogsten Profeet en Leraar, die ons den verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomenlijk geopenbaard heeft; en tot onzen enigen Hogepriester, die ons met de enige offerande zijns lichaams verlost heeft, en voor ons met zijn voorbidding steeds tussen treedt bij den Vader; en tot onzen eeuwigen Koning, die ons met zijn Woord en Geest regeert, en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt.
Vr. 32: Maar waarom wordt gij een Christen genaamd?
Antw: Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus en also zijner zalving deelachtig ben, opdat ik zijn naam belijde, en mijzelf tot een levend dankoffer Hem offere, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere.
1. Christus en de christen
2. Hij Profeet, ik profeet
3. Hij Priester, ik priester
4. Hij Koning, ik koning
Psalm 66:7 en 8
Psalm 36:2 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 45:4 en 6
Psalm 144:1
Psalm 25:2
Johannes 12:1-8
1 Jezus dan kwam zes dagen voor het pascha te Bethanië, daar Lázarus was, die gestorven was geweest, welken Hij opgewekt had uit de doden.
2 Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal, en Martha diende; en Lázarus was een van degenen, die met Hem aanzaten.
3 Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalsten, zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf.
4 Zo zeide dan een van Zijn discipelen, namelijk Judas, Simons zoon, Iskáriot, die Hem verraden zou:
5 Waarom is deze zalf niet verkocht voor driehonderd penningen, en den armen gegeven?
6 En dit zeide hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs had, en droeg hetgeen gegeven werd.
7 Jezus dan zeide: Laat af van haar; zij heeft dit bewaard tegen den dag Mijner begrafenis.
8 Want de armen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.
Handelingen 11:19-26
19 Degenen nu, die verstrooid waren door de verdrukking, die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe, en Cyprus, en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende, dan alleen tot de Joden.
20 En er waren enige Cyprische en Cyrenéïsche mannen uit hen, welken te Antiochíë gekomen zijnde, spraken tot de Grieksen, verkondigende den Heere Jezus.
21 En de hand des Heeren was met hen; en een groot getal geloofde, en bekeerde zich tot den Heere.
22 En het gerucht van hen kwam tot de oren der Gemeente, die te Jeruzalem was; en zij zonden Bárnabas uit, dat hij het land doorging tot Antiochíë toe.
23 Dewelke, daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen, dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven.
24 Want hij was een goed man, en vol des Heiligen Geestes en des geloofs; en er werd een grote schare den Heere toegevoegd.
25 En Bárnabas ging uit naar Tarsen, om Saulus te zoeken; en als hij hem gevonden had, bracht hij hem te Antiochíë.
26 En het is geschied, dat zij een geheel jaar samenvergaderden in de Gemeente, en een grote schare leerden; en dat de discipelen eerst te Antiochíë Christenen genaamd werden.