06-12-2020

Datum:
06/12/2020
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
HC Zondag 4

Vr. 9: Doet dan God den mens onrecht, dat Hij in zijn wet van hem eist, wat hij niet doen kan?
Antw: Neen Hij; want God heeft den mens alzo geschapen, dat hij dat kon doen; maar de mens heeft zichzelf en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels , van deze gaven beroofd.

Vr. 10: Wil God zulke ongehoorzamheid en afval ongestraft laten?
Antw: Neen Hij, geenzins; maar Hij vertoornt zich schrikkelijk beide over de aangeborene en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk; gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

Vr. 11: Is dan God ook niet barmhartig?
Antw: God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig: daarom zo eist zijn gerechtigheid, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is, met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.

Punten:

1. God doet geen onrecht (v/a 9)
2. Hij wil straffen (v/a 10)
3. Hij is ook rechtvaardig (v/a 11)

Zingen:

Psalm 2:3 en 7
Psalm 25:6 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 85:2 en 4
Psalm 145:6
Psalm 31:7

Schriftlezing:

16 Want ik schaam mij des Evangelies van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek.
17 Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.
18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid, en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden.
19 Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard.
20 Want Zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn.
21 Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden;
22 Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden;
23 En hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten.
24 Daarom heeft God hen ook overgegeven in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinigheid, om hun lichamen onder elkander te onteren;
25 Als die de waarheid Gods veranderd hebben in de leugen, en het schepsel geëerd en gediend hebben boven den Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid, amen.

Naar overzicht