28-06-2020

Datum:
28/06/2020
Predikant:
ds. J. Lohuis
Bijzonderheden:
Ziekentroost 26
Tekst:
De Ziekentroost 18a

De wet Gods eist van ons, volkomen te zijn
Dewijl nu de wet Gods deze volkomenheid van ons eist (gelijk geschreven staat: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen; gelijk ook Jakobus zegt: Wie in één struikelt, is schuldig geworden aan alle; wederom: Wie de wet doet, die zal door dezelve leven), maar wij het allerminste gebod niet volkomenlijk kunnen volbrengen, gelijk de wijze man zegt: Als wij menen voldaan te hebben, zo beginnen wij slechts (en al ware het, dat wij het alles deden, zo doen wij slechts hetgeen wij schuldig zijn); waarom wij door de wet onder Gods rechtvaardigen toorn verdoemd liggen; zo hebben wij hiertegen een zekere remedie en middel, namelijk Christus, Die ons (gelijk Paulus zegt) verlost heeft van den vloek der wet, en aan de gerechtigheid Gods voor ons voldaan heeft, vrede makende, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; en onze misdaden heeft vergeven, en het handschrift heeft uitgewist en aan het kruis genageld.

Punten:

1. Op ons sterfbed
2. Een moeilijke les
3. De wet verdoemt
4. Christus een vloek

Zingen:

Psalm 25:2 en 3
Psalm 68:10 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 76:2, 4 en 5
Psalm 40:4
Psalm 72:1

Schriftlezing:

1 En Hij zeide tot de discipelen: Het kan niet wezen, dat er geen ergernissen komen; doch wee hem, door welken zij komen;
2 Het zoude hem nuttiger zijn, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en hij in de zee geworpen, dan dat hij een van deze kleinen zou ergeren.
3 Wacht uzelven. En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem.
4 En indien hij zevenmaal daags tegen u zondigt, en zevenmaal daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed; zo zult gij het hem vergeven.
5 En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof.
6 En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbeziënboom zeggen: Word ontworteld, en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzaam zijn.
7 En wie van u heeft een dienstknecht ploegende, of de beesten hoedende, die tot hem, als hij van den akker inkomt, terstond zal zeggen: Kom bij, en zit aan?
8 Maar zal hij niet tot hem zeggen: Bereid, dat ik te avond zal eten, en omgord u, en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben; en eet en drink gij daarna?
9 Dankt hij ook denzelven dienstknecht omdat hij gedaan heeft, hetgeen hem bevolen was? Ik meen, neen.
10 Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben maar gedaan, hetgeen wij schuldig waren te doen.

Naar overzicht