10-11-2019
1 Samuël 7:1-2
1 Toen kwamen de mannen van Kirjath jeárim, en haalden de ark des HEEREN op, en zij brachten ze in het huis van Abinádab, op den heuvel; en zij heiligden zijn zoon Eleázar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde.
2 En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark des Heeren te Kirjath jeárim bleef, en de dagen werden vermenigvuldigd, en het werden twintig jaren; en het ganse huis van Israël klaagde den HEERE achterna.
2 Samuël 6:1-11
1 Daarna verzamelde David wederom alle uitgelezenen in Israël, dertig duizend.
2 En David maakte zich op, en ging heen met al het volk, dat bij hem was, van Baälim juda, om van daar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam van den HEERE der heirscharen, Die daarop woont tussen de cherubim.
3 En zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen, en haalden ze uit het huis van Abinádab, dat op een heuvel is; en Uza en Ahío, zonen van Abinádab, leidden den nieuwen wagen.
4 Toen zij hem nu uit het huis van Abinádab, dat op den heuvel is, met de ark Gods, wegvoerden, zo ging Ahío voor de ark henen.
5 En David en het ganse huis Israëls speelden voor het aangezicht des HEEREN, met allerlei snarenspel van dennenhout, als met harpen, en met luiten, en met trommelen, ook met schellen, en met cimbalen.
6 Als zij nu kwamen tot aan Nachons dorsvloer, zo strekte Uza zijn hand uit aan de ark Gods, en hield ze, want de runderen struikelden.
7 Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza, en God sloeg hem aldaar, om deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark Gods.
8 En David ontstak, omdat de HEERE een scheur gescheurd had aan Uza; en hij noemde dezelve plaats Pérez uza, tot op dezen dag.
9 En David vreesde den HEERE ten zelven dage; en hij zeide: Hoe zal de ark des HEEREN tot mij komen?
10 David dan wilde de ark des HEEREN niet tot zich laten overbrengen in de stad Davids; maar David deed ze afwijken in het huis van Obed edom, den Gethiet.
11 En de ark des HEEREN bleef in het huis van Obed edom, den Gethiet, drie maanden; en de HEERE zegende Obed edom en zijn ganse huis.
1. Een nalatigheid hersteld
2. Een nalatigheid bestraft
3. Een nalatigheid voorkomen
Psalm 119:45 en 69
Psalm 25:3 (na de wet)
Psalm 24:1, 2 en 4
Psalm 34:5
Psalm 132:8
1 Samuël 7:1-2
1 Toen kwamen de mannen van Kirjath jeárim, en haalden de ark des HEEREN op, en zij brachten ze in het huis van Abinádab, op den heuvel; en zij heiligden zijn zoon Eleázar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde.
2 En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark des Heeren te Kirjath jeárim bleef, en de dagen werden vermenigvuldigd, en het werden twintig jaren; en het ganse huis van Israël klaagde den HEERE achterna.
2 Samuël 6:1-11
1 Daarna verzamelde David wederom alle uitgelezenen in Israël, dertig duizend.
2 En David maakte zich op, en ging heen met al het volk, dat bij hem was, van Baälim juda, om van daar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam van den HEERE der heirscharen, Die daarop woont tussen de cherubim.
3 En zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen, en haalden ze uit het huis van Abinádab, dat op een heuvel is; en Uza en Ahío, zonen van Abinádab, leidden den nieuwen wagen.
4 Toen zij hem nu uit het huis van Abinádab, dat op den heuvel is, met de ark Gods, wegvoerden, zo ging Ahío voor de ark henen.
5 En David en het ganse huis Israëls speelden voor het aangezicht des HEEREN, met allerlei snarenspel van dennenhout, als met harpen, en met luiten, en met trommelen, ook met schellen, en met cimbalen.
6 Als zij nu kwamen tot aan Nachons dorsvloer, zo strekte Uza zijn hand uit aan de ark Gods, en hield ze, want de runderen struikelden.
7 Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza, en God sloeg hem aldaar, om deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark Gods.
8 En David ontstak, omdat de HEERE een scheur gescheurd had aan Uza; en hij noemde dezelve plaats Pérez uza, tot op dezen dag.
9 En David vreesde den HEERE ten zelven dage; en hij zeide: Hoe zal de ark des HEEREN tot mij komen?
10 David dan wilde de ark des HEEREN niet tot zich laten overbrengen in de stad Davids; maar David deed ze afwijken in het huis van Obed edom, den Gethiet.
11 En de ark des HEEREN bleef in het huis van Obed edom, den Gethiet, drie maanden; en de HEERE zegende Obed edom en zijn ganse huis.