15-09-2019
En wie zou Hem niet liefhebben, Die ons eerst liefgehad heeft? Toen wij nog Zijn vijanden waren, heeft Hij ons verlost en verzoend, hoeveel te meer zullen wij behouden worden door Zijn leven, nu wij Zijn vrienden geworden zijn! Want hoe zou iemand meer liefde hebben, dan dat hij zijn leven voor zijn vrienden zette? Hetwelk Christus als een goede herder bewezen heeft, doordat Hij Zijn Vader gehoorzaam is geweest tot den dood, ja, tot den dood des kruises; en is een weinig minder geworden dan de engelen vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou; waarom Hij met heerlijkheid en eer is gekroond. Ook is Hij de waarachtige Samaritaan, Die olie en wijn in onze wonden gegoten heeft; dat is, dat Hij Zijn dierbaar bloed voor onze zonden vergoten, en ons met zulk een duren prijs gekocht heeft. Want (zegt Petrus) wij zijn niet door zilver of goud verlost, maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam. Want wij zijn niet verlost door het bloed der bokken en kalveren, maar Hij is door Zijn eigen bloed eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Die ons ook getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, in Wien wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden.
1. Christus Die ons eerst heeft liefgehad
2. Christus de goede Herder
3. Christus de waarachtige Samaritaan
Psalm 72:1 en 7
Psalm 68:16 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 23:1 en 2
Psalm 70:3
Psalm 119:88
Lukas 10:30-35
30 En Jezus, antwoordende, zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke, hem ook uitgetogen, en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem half dood liggen.
31 En bij geval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij.
32 En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem voorbij.
33 Maar een zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen.
34 En hij, tot hem gaande, verbond zijn wonden, gietende daarin olie en wijn; en hem heffende op zijn eigen beest, voerde hem in de herberg en verzorgde hem.
35 En des anderen daags weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom.
Johannes 10:1-16
1 Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.
2 Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen.
3 Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit.
4 En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen.
5 Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden; overmits zij de stem des vreemden niet kennen.
6 Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak.
7 Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen.
8 Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord.
9 Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.
10 De dief komt niet, dan opdat hij stele, en slachte, en verderve; Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.
11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen.
12 Maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze, en verstrooit de schapen.
13 En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen.
14 Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend.
15 Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen.
16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden één kudde, en één Herder.