26-05-2019
Van den gezetten tijd des mensen
En deze tijd staat in des Heeren hand; gelijk Job zegt: Zijn dagen zijn bestemd, en het getal zijner maanden is bij God, en Hij heeft zijn bepalingen gemaakt, die hij niet overgaan zal. Hetwelk ook Paulus zegt, dat God bescheiden heeft de tijden tevoren geordineerd, en de bepalingen van hun woning. En David zegt dat God onze dagen een handbreed gesteld heeft, en onze leeftijd als niets voor Hem is; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Want onze dagen zijn lichter dan een weversspoel, en dan een loper. Ook zijn wij hier maar gasten en vreemdelingen voor een kleinen tijd. Want aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaar; of zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaar; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen. En als wij lang leven, zo leven wij honderd jaren. Gelijk een druppel water is, vergeleken met het water van de zee, even weinig zijn onze jaren, vergeleken met de eeuwigheid. En Petrus zegt dat één dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag. Alzo zijn onze jaren, te rekenen bij de eeuwigheid.
1. Een vastgestelde tijd
2. Een kleine tijd
3. Een vergeleken tijd
Psalm 119:10 en 13
Psalm 68:10 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 84:3 en 4
Psalm 90:1
Psalm 25:2
8 Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende waar hij komen zou.
9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte, als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die medeërfgenamen waren derzelfde belofte.
10 Want hij verwachtte de stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is.
11 Door het geloof heeft ook Sara zelve kracht ontvangen, om zaad te geven, en boven den tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht, Die het beloofd had.
12 Daarom zijn ook van één, en dat een verstorvene, zovelen in menigte geboren, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan den oever der zee is, hetwelk ontallijk is.
13 Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.
14 Want die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk, dat zij een vaderland zoeken.
15 En indien zij aan dat vaderland gedacht hadden, van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben, om weder te keren;
16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is, naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid.