07-10-2018

Datum:
07/10/2018
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
HC Zondag 46:(a)

Vr. 120: Waarom heeft ons Christus geboden, God alzo aan te spreken: Onze Vader?
Antw: Opdat Hij van stonde aan, in het begin onzes gebeds, in ons de kinderlijke vrees en toevoorzicht tot God verwekke, welke beide de grond onzes gebeds zijn, namelijk, dat God onze Vader door Christus geworden is, en dat Hij ons veel minder afslaan zal hetgeen dat wij Hem met een recht geloof bidden, dan onze vaders ons aardse dingen ontzeggen.

Vr. 121: Waarom wordt hier bijgevoegd: Die in de hemelen zijt?
Antw: Opdat wij van de hemelse majesteit Gods niet aardselijk denken, en van zijn almachtigheid alle nooddruft des lichaams en der ziel verwachten.

Punten:

1. Is God mijn Vader?
2. Waar is Zijn eer?

Zingen:

Gebed des Heeren : 1 en 10
Psalm 103:7 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 33:10 en 11
Psalm 135:3
Psalm 115:7

Schriftlezing:

Maleáchi 1:1-6
1 De last van het woord des HEEREN tot Israël, door den dienst van Maleáchi.
2 Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE; maar gij zegt: Waarin hebt Gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de HEERE; nochtans heb Ik Jakob liefgehad.
3 En Ezau heb Ik gehaat; en Ik heb zijn bergen gesteld tot een verwoesting, en zijn erve voor de draken der woestijn.
4 Ofschoon Edom zeide: Wij zijn verarmd, doch wij zullen de woeste plaatsen weder bouwen; alzo zegt de HEERE der heirscharen: Zullen zij bouwen, zo zal Ik afbreken; en men zal hen noemen: Landpale der goddeloosheid, en een volk, op hetwelk de HEERE vergramd is tot in eeuwigheid.
5 En uw ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen: De HEERE zij groot gemaakt, van de landpale Israëls af!
6 Een zoon zal den vader eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de HEERE der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams! Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam?

Matthéüs 6:5-15
5 En wanneer gij bidt, zo zult gij niet zijn gelijk de geveinsden; want die plegen gaarne, in de synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, opdat zij van de mensen mogen gezien worden. Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben.
6 Maar gij, wanneer gij bidt, gaat in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bidt uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden.
7 En als gij bidt, zo gebruikt geen ijdel verhaal van woorden, gelijk de heidenen; want zij menen, dat zij door hun veelheid van woorden zullen verhoord worden.
8 Wordt dan hun niet gelijk; want uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt.
9 Gij dan bidt aldus: Onze Vader, Die in de hemelen zijt! Uw Naam worde geheiligd.
10 Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde.
11 Geef ons heden ons dagelijks brood.
12 En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid, amen.
14 Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven.
15 Maar indien gij den mensen hun misdaden niet vergeeft, zo zal ook uw Vader uw misdaden niet vergeven.

Naar overzicht