02-12-2001

Datum:
02/12/2001
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
HC Zondag 15 vr 38-39

Vr. 38: Waarom heeft Hij onder de rechter Pontius Pilatus geleden?Antw: Opdat Hij, onschuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld zijnde, ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde.Vr. 39: Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een anderen dood gestorven was?Antw: Ja het: want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op zich geladen heeft, dewijl de dood des kruises van God vervloekt was.

Punten:

1. Onschuldig
2. Doodschuldig
3. Schuldenvrij

Zingen:

Psalm 82:1
Psalm 139:1, 2 en 14
Psalm 32:1
Psalm 99:7

Schriftlezing:

Johannes 18:33-38
33 Pilatus dan ging wederom in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden?
34 Jezus antwoordde hem: Zegt gij dit van uzelven, of hebben het u anderen van Mij gezegd?
35 Pilatus antwoordde: Ben ik een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd: wat hebt Gij gedaan?
36 Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd: maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.
37 Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik een Koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijn stem.
38 Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in Hem.
Johannes 19:8-16
8 Toen Pilatus dan dit woord hoorde, werd hij meer bevreesd:
9 En ging wederom in het rechthuis, en zeide tot Jezus: Van waar zijt Gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord.
10 Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij tot mij niet? Weet Gij niet, dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten?
11 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven ware: daarom die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde.
12 Van toen af zocht Pilatus Hem los te laten: maar de Joden riepen, zeggende: Indien gij Dezen loslaat, zo zijt gij des keizers vriend niet: een iegelijk, die zichzelven koning maakt, wederspreekt den keizer.
13 Als Pilatus dan dit woord hoorde, bracht hij Jezus uit, en zat neder op den rechterstoel, in de plaats, genaamd Lithostrotos, en in het Hebreeuws Gabbatha.
14 En het was de voorbereiding van het pascha, en omtrent de zesde ure: en hij zeide tot de Joden: Ziet, uw Koning!
15 Maar zij riepen: Neem weg, neem weg, kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Zal ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, dan den keizer.
16 Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruist zou worden. En zij namen Jezus, en leidden Hem weg.

Naar overzicht