12-04-2015
Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan
1. Woord en openbaring
2. De inhoud van dit Woord
3. De werking van deze belijdenis
Psalm 118:10
Psalm 51:5 (na de wet)
Psalm 16:3, 5 en 6
Psalm 77:6
Psalm 56:6
Ezechiel 47:1-8
1 Daarna bracht hij mij weder tot de deur van het huis, en ziet, er vloten wateren uit, van onder den dorpel des huizes naar het oosten: want het voorste deel van het huis was in het oosten, en de wateren daalden af van onderen, uit de rechterzijde des huizes, van het zuiden des altaars.
2 En hij bracht mij uit door den weg van de noorderpoort, en voerde mij om door den weg van buiten, tot de buitenpoort, den weg, die naar het oosten ziet: en ziet, de wateren sprongen uit de rechterzijde.
3 Als nu die man naar het oosten uitging, zo was er een meetsnoer in zijn hand: en hij mat duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan, en de wateren raakten tot aan de enkelen.
4 Toen mat hij nog duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan, en de wateren raakten tot aan de knieen: en hij mat nog duizend, en deed mij doorgaan, en de wateren raakten tot aan de lenden.
5 Voorts mat hij nog duizend, en het was een beek, waar ik niet kon doorgaan: want de wateren waren hoge wateren, waar men door zwemmen moest, een beek, waar men niet kon doorgaan.
6 En hij zeide tot mij: Hebt gij het gezien, mensenkind? Toen voerde hij mij, en bracht mij weder tot aan den oever der beek.
7 Als ik wederkeerde, ziet, zo was er aan den oever der beek zeer veel geboomte, van deze en van gene zijde.
8 Toen zeide hij tot mij: Deze wateren vlieten uit naar het voorste Galilea, en dalen af in het vlakke veld: daarna komen zij in de zee: in de zee uitgebracht zijnde, zo worden de wateren gezond.
Lukas 24:27-35
27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was.
28 En zij kwamen nabij het vlek, daar zij naar toegingen: en Hij hield Zich, alsof Hij verder gaan zou.
29 En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons: want het is bij den avond, en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven.
30 En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun.
31 En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem: en Hij kwam weg uit hun gezicht.
32 En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg, en als Hij ons de Schriften opende?
33 En zij, opstaande ter zelfder ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elven samenvergaderd, en die met hen waren:
34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien.
35 En zij vertelden, hetgeen op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods.