05-11-2000

Datum:
05/11/2000
Predikant:
ds. J. Lohuis
Thema:
De noodzakelijke zelftucht
Tekst:
HC Zondag 41 vr 108-109 (c)

Vr. 108: Wat leert ons het zevende gebod?Antw: Dat alle onkuisheid van God vervloekt is, en dat wij daarom, haar van hart vijand zijnde, kuis en ingetogen leven moeten, hetzij in den heiligen huwelijken staat of daarbuiten.Vr. 109: Verbiedt God in dit gebod niet meer dan echtbreken en dergelijke schandelijkheden?Antw: Dewijl ons lichaam en ziel tempelen des Heiligen Geestes zijn, zo wil Hij, dat wij ze beide zuiver en heilig bewaren: daarom verbiedt Hij alle onkuise daden, gebaren, woorden, gedachten, lusten, en wat den mens daartoe trekken kan.

Punten:

1. Rentmeesterschap van het huwelijk
2. Reinheid buiten het huwelijk
3. Volmaakt door Christus’ huwelijk

Zingen:

Psalm 127:3 en 4
Psalm 17:1 en 3
Psalm 32:3
Gebed des Heeren :7

Schriftlezing:

1 Mijn zoon! merk op mijn wijsheid, neig uw oor tot mijn verstand:
2 Opdat gij alle bedachtzaamheid behoudt, en uw lippen wetenschap bewaren.
3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie.
4 Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard.
5 Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast.
6 Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt.
7 Nu dan, gij kinderen! hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds.
8 Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis:
9 Opdat gij anderen uw eer niet geeft, en uw jaren den wrede:
10 Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden:
11 En gij in uw laatste brult, als uw vlees, en uw lijf verteerd is:
12 En zegt: Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad!
13 En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijn oren geneigd tot mijn leraars!
14 Ik ben bijna in alle kwaad geweest, in het midden der gemeente en der vergadering!
15 Drink water uit uw bak, en vloeden uit het midden van uw bornput:
16 Laat uw fonteinen zich buiten verspreiden, en de waterbeken op de straten:
17 Laat ze de uwe alleen zijn, en van geen vreemde met u.
18 Uw springader zij gezegend: en verblijd u vanwege de huisvrouw uwer jeugd:
19 Een zeer liefelijke hinde, en een aangenaam steengeitje: laat u haar borsten te allen tijd dronken maken: dool steeds in haar liefde.
20 En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde dolen, en den schoot der onbekende omvangen?
21 Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijne gangen.
22 Den goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden worden.
23 Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen.

Naar overzicht