07-12-2014
Doch zo ver is het vandaar dat deze verzekerdheid der volharding de ware gelovigen hovaardig en vleselijk-zorgeloos zou maken, dat zij daarentegen een ware wortel is van nederigheid, kinderlijke vreze, ware godzaligheid, lijdzaamheid in allen strijd, vurige gebeden, standvastigheid in het kruis en in de belijdenis der waarheid, mitsgaders van vaste blijdschap in God: en dat de overdenking van die weldaad hun een prikkel is tot ernstige en gedurige beoefening van dankbaarheid en goede werken: gelijk uit de getuigenissen der Schrift en de voorbeelden der heiligen blijkt.Wanneer ook het vertrouwen der volharding wederom levend wordt in degenen die van den val weder opgericht worden, zo brengt dat in hen niet voort enige dartelheid of veronachtzaming der godzaligheid, maar een veel grotere zorg om de wegen des Heeren vlijtiglijk waar te nemen, die van tevoren bereid zijn, opdat zij, daarin wandelende, de verzekerdheid van hun volharding zouden mogen behouden, en opdat het aanschijn des verzoenden Gods (waarvan de aanschouwing den godvruchtigen zoeter is dan het leven, en waarvan de verberging bitterder is dan de dood), om het misbruik van Zijn Vaderlijke goedertierenheid niet wederom van hen afgekeerd worde, en zij alzo in zwaarder kwellingen des gemoeds vervallen.
1. Een prikkel tot dankbaarheid
2. Een wortel van Godsvrucht
3. Een zorg om Gods aanschijn
Psalm 119:1 en 2
Psalm 103:9 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 92:7 en 8
Psalm 97:7
Psalm 16:1
1 Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent.
2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen: want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.
3 En een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is.
4 Een iegelijk, die de zonde doet, die doet ook de ongerechtigheid: want de zonde is de ongerechtigheid.
5 En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen: en geen zonde is in Hem.
6 Een iegelijk, die in Hem blijft, die zondigt niet: een iegelijk, die zondigt, die heeft Hem niet gezien, en heeft Hem niet gekend.
7 Kinderkens, dat u niemand verleide. Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is.
8 Die de zonde doet, is uit den duivel: want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.
9 Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem: en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.
10 Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft,
11 Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben.
12 Niet gelijk Kain, die uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg: en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig.
13 Verwondert u niet, mijn broeders, zo u de wereld haat.
14 Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben: die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood.
15 Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager: en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende.
16 Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons gesteld heeft: en wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen.
17 Zo wie nu het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en sluit zijn hart toe voor hem, hoe blijft de liefde Gods in hem?