06-04-2014
Maar dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen en bekeerd worden, dat moet men den mens niet toeschrijven, alsof hij zichzelven door zijn vrijen wil zou onderscheiden van anderen, die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn (hetwelk de hovaardige ketterij van Pelagius stelt): maar men moet het Gode toeschrijven, Die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo ook dezelve in den tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigt, en uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het Rijk Zijns Zoons overbrengt, opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenen Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, en opdat zij niet in zichzelven, maar in den Heere zouden roemen, gelijk de apostolische schriften telkens getuigen.
1. door de bediening van het Evangelie
2. door de krachtige roep van God
3. met een dubbel doel
Psalm 72:5 en 9
Psalm 136: 17 en 18 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 69:2 en 4
Psalm 33:6
Psalm 38:1
1 Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israels tot een God zijn: en zij zullen Mij tot een volk zijn.
2 Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israel, als Ik henenging om hem tot rust te brengen.
3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde: daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.
4 Ik zal u weder bouwen, en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israels! Gij zult weder versierd zijn met uw trommelen, en uitgaan met den rei der spelenden.
5 Gij zult weder wijngaarden planten op de bergen van Samaria: de planters zullen planten, en de vrucht genieten.
6 Want er zal een dag zijn, waarin de hoeders op Efraims gebergte zullen roepen: Maakt ulieden op, en laat ons opgaan naar Sion, tot den HEERE, onzen God!
7 Want zo zegt de HEERE: Roept luide over Jakob met vreugde, en juicht vanwege het hoofd der heidenen: doet het horen, lofzingt, en zegt: O HEERE! Behoud Uw volk, het overblijfsel van Israel.
8 Ziet, Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden, en zal hen vergaderen van de zijden der aarde: onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden te zamen: met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen.
9 Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren: Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechten weg, waarin zij zich niet zullen stoten: want Ik ben Israel tot een Vader, en Efraim is Mijn eerstgeborene.
10 Hoort des HEEREN woord, gij heidenen! En verkondigt in de eilanden, die verre zijn, en zegt: Hij, Die Israel verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen, en hem bewaren als een herder zijn kudde.
11 Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht, en Hij heeft hem verlost uit de hand desgenen, die sterker was dan hij.
12 Dies zullen zij komen, en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des HEEREN goed, tot het koren, en tot den most, en tot de olie, en tot de jonge schapen en runderen: en hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn.
13 Dan zal zich de jonkvrouw verblijden in den rei, daartoe de jongelingen en ouden te zamen: want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten, en zal hen verblijden naar hun droefenis.
14 En Ik zal de ziel der priesteren met vettigheid dronken maken: en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE.