07-07-2013
Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
1. God komt op de Sinai
2. God eist het volk voor Zich op
3. God duldt geen andere goden
Tien geboden :1 en 2
Psalm 119:70 (na wet)
Psalm 81:9, 10 , 11, 12 en 13
Psalm 103:9
Psalm 116:2 en 3
Deuteronomium 4:44-49
44 Dit is nu de wet, die Mozes de kinderen Israels voorstelde:
45 Dit zijn de getuigenissen, en de inzettingen, en de rechten, die Mozes sprak tot de kinderen Israels, als zij uit Egypte waren uitgetogen:
46 Aan deze zijde van de Jordaan, in het dal tegenover Beth peor, in het land van Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde: welken Mozes sloeg, en de kinderen Israels, als zij uit Egypte waren uitgetogen,
47 En zijn land in bezitting genomen hadden: daartoe het land van Og, koning van Bazan: twee koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan waren, tegen den opgang der zon:
48 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon is, tot aan den berg Sion, welke is Hermon:
49 En al het vlakke veld, aan deze zijde van de Jordaan, naar het oosten, tot aan de zee des vlakken velds, onder Asdoth pisga.
Deuteronomium 5:1-17
1 En Mozes riep het ganse Israel, en zeide tot hen: Hoor, Israel! De inzettingen en rechten, die ik heden voor uw oren spreek, dat gij ze leert en waarneemt, om dezelve te doen.
2 De HEERE, onze God, heeft een verbond met ons gemaakt aan Horeb.
3 Met onze vaderen heeft de HEERE dit verbond niet gemaakt, maar met ons, wij die hier heden allen levend zijn.
4 Van aangezicht tot aangezicht heeft de HEERE met u op den berg gesproken uit het midden des vuurs,
5 (Ik stond te dier tijd tussen den HEERE en tussen u, om u des HEEREN woord aan te zeggen: want gij vreesdet voor het vuur en klomt niet op den berg) zeggende:
6 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb.
7 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
8 Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gelijkenis, van hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde is: of in het water onder de aarde is:
9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen: want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, en aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten:
10 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
11 Gij zult den Naam des HEEREN, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken: want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.
12 Onderhoudt den sabbatdag, dat gij dien heiligt: gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft.
13 Zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk doen:
14 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN, uws Gods: dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw poorten is: opdat uw dienstknecht, en uw dienstmaagd ruste, gelijk als gij.
15 Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE, uw God, u van daar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekten arm: daarom heeft u de HEERE, uw God, geboden, dat gij den sabbatdag houden zult.
16 Eert uw vader, en uw moeder, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.
17 Gij zult niet doodslaan.