27-01-2013

Datum:
27/01/2013
Predikant:
ds. J. Lohuis
Bijzonderheden:
Serie: De verzoeking van de de Heere Jezus 3
Thema:
De hongerige wolf en het Lam
Tekst:
Mattheus 4 : 5-7

Toen nam Hem de duivel mede naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels: En zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts: want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot. Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere, uw God, niet verzoeken.

Punten:

1. Op de hoogte van de tempel
2. Met een half woord uit de Schrift
3. Schrift met Schrift vergelijkend

Zingen:

Psalm 140:1 en 8
Psalm 119:54 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 91:5 en 6
Psalm 95:5
Gebed des Heeren : 7

Schriftlezing:

Exodus 17:1-7
1 Daarna toog de ganse vergadering van de kinderen Israels, naar hun dagreizen, uit de woestijn Sin, op het bevel des HEEREN, en zij legerden zich te Rafid
2 Toen twistte het volk met Mozes, en zeide: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken! Mozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij den HEERE?
3 Toen nu het volk aldaar dorstte naar water, zo murmureerde het volk tegen Mozes, en het zeide: Waartoe hebt gij ons nu uit Egypte doen optrekken, opdat gij mij, en mijn kinderen, en mijn vee, van dorst deed sterven?
4 Zo riep Mozes tot den HEERE, zeggende: Wat zal ik dit volk doen? Er feilt niet veel aan, of zij zullen mij stenigen.
5 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Ga heen voor het aangezicht des volks, en neem met u uit de oudsten van Israel: en neem uw staf in uw hand, waarmede gij de rivier sloegt, en ga heen.
6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan: en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israel.
7 En hij noemde den naam dier plaats Massa en Meriba, om de twist der kinderen Israels, en omdat zij den HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in het midden van ons, of niet?
Psalm 91
1 Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
2 Ik zal tot den HEERE zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burg! mijn God, op Welken ik vertrouw!
3 Want Hij zal u redden van den strik des vogelvangers, van de zeer verderfelijke pestilentie.
4 Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen: Zijn waarheid is een rondas en beukelaar.
5 Gij zult niet vrezen voor den schrik des nachts, voor den pijl, die des daags vliegt:
6 Voor de pestilentie, die in de donkerheid wandelt: voor het verderf, dat op den middag verwoest.
7 Aan uw zijden zullen er duizend vallen, en tien duizend aan uw rechterhand: tot u zal het niet genaken.
8 Alleenlijk zult gij het met uw ogen aanschouwen: en gij zult de vergelding der goddelozen zien.
9 Want Gij, HEERE! zijt mijn Toevlucht! Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw Vertrek:
10 U zal geen kwaad wedervaren, en geen plage zal uw tent naderen.
11 Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen.
12 Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.
13 Op den fellen leeuw en de adder zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden.
14 Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen: Ik zal hem op een hoogte stellen, want hij kent Mijn Naam.
15 Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren: in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn: Ik zal er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken.
16 Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen, en Ik zal hem Mijn heil doen zien.

Naar overzicht