16-12-2012
Wij geloven dat onze goede God, acht hebbende op onze grovigheid en zwakheid, ons heeft verordend de Sacramenten, om aan ons Zijn beloften te verzegelen, en om panden te zijn der goedwilligheid en genade Gods te onswaarts, en ook om ons geloof te voeden en te onderhouden: dewelke Hij gevoegd heeft bij het woord des Evangelies, om te beter aan onze uiterlijke zintuigen voor te stellen, zowel hetgeen Hij ons te verstaan geeft door Zijn Woord, als hetgeen Hij inwendig doet in onze harten, bondig en vast makende in ons de zaligheid, die Hij ons mededeelt. Want het zijn zichtbare waartekenen en zegelen van een inwendige en onzienlijke zaak, door middel waarvan God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes. Zo zijn dan de tekenen niet ijdel, noch ledig, om ons te bedriegen: want Jezus Christus is hun waarheid, zonder Wien zij niet met al zijn zouden.Voorts zijn wij tevreden met het getal der Sacramenten, die Christus, onze Meester, ons heeft verordend, welke niet meer dan twee zijn: te weten het Sacrament des Doops, en des Heiligen Avondmaals van Jezus Christus.
1. De goedheid van God
2. De werking van God
3. Het bevel van God
Psalm 103:2 en 6
Psalm 111:3 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 77:5 en 7
Psalm 85:3
Psalm 27:3
1 Een psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang.
2 Uit Sion, de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende.
3 Onze God zal komen en zal niet zwijgen: een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen.
4 Hij zal roepen tot den hemel van boven, en tot de aarde, om Zijn volk te richten.
5 Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, die Mijn verbond maken met offerande!
6 En de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid: want God Zelf is Rechter. Sela.
7 Hoort, Mijn volk! En Ik zal spreken: Israel! En Ik zal onder u betuigen: Ik, God, ben uw God.
8 Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandofferen zijn steeds voor Mij.
9 Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien:
10 Want al het gedierte des wouds is Mijn, de beesten op duizend bergen.
11 Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij.
12 Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen: want Mijn is de wereld en haar volheid.
13 Zou Ik stierenvlees eten, of bokkenbloed drinken?
14 Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uw geloften.
15 En roept Mij aan in den dag der benauwdheid: Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren.
16 Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond?
17 Dewijl gij de kastijding haat, en Mijn woorden achter u henenwerpt.
18 Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem: en uw deel is met de overspelers.
19 Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog.
20 Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder: tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit.
21 Deze dingen doet gij, en Ik zwijg: gij meent, dat Ik te enenmale ben, gelijk gij: Ik zal u straffen, en zal het ordentelijk voor uw ogen stellen.
22 Verstaat dit toch, gij godvergetenden! Opdat Ik niet verscheure en niemand redde.
23 Wie dankoffert, die zal Mij eren: en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien.