04-11-2012
Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering is een verzameling dergenen die zalig worden, en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelven te houden, om op zijn eigen persoon te staan: maar dat zij allen schuldig zijn, zichzelven daarbij te voegen en daarmede te verenigen: onderhoudende de enigheid der Kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, den hals buigende onder het juk van Jezus Christus, en dienende de opbouwing der broederen, naar de gaven die hun God verleend heeft, als onderlinge lidmaten eenszelfden lichaams. En opdat dit te beter zou kunnen onderhouden worden, zo is het ambt* (= plicht) aller gelovigen, volgens het Woord Gods, zich af te scheiden van degenen die niet van de Kerk zijn, en zich te voegen tot deze vergadering, het zij op wat plaats dat God ze gesteld heeft: ook al ware het zo, dat de magistraten en plakkaten der prinsen daartegen waren, en dat de dood of enige lichamelijke straf daaraan hing. Daarom, al degenen die zich van haar afscheiden of niet daarbij voegen, die doen tegen de ordinantie Gods.
1. Schuldige plicht
2. Schuldige onderwijzing
3. Schuldige dienst
4. Schuldige boete
Psalm 34:8 en 9
Psalm 113:2 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 79:4, 6 en 7
Psalm 106:4
Psalm 102:8
Spreuken 1:8-23
8 Mijn zoon! Hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet:
9 Want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals.
10 Mijn zoon! Indien de zondaars u aanlokken, bewillig niet:
11 Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons versteken tegen den onschuldige, zonder oorzaak:
12 Laat ons hen levend verslinden, als het graf: ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen:
13 Alle kostelijk goed zullen wij vinden, onze huizen zullen wij met roof vullen.
14 Gij zult uw lot midden onder ons werpen: wij zullen allen een buidel hebben.
15 Mijn zoon! Wandel niet met hen op den weg: weer uw voet van hun pad.
16 Want hun voeten lopen ten boze: en zij haasten zich om bloed te storten.
17 Zekerlijk, het net wordt tevergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte:
18 En deze loeren op hun eigen bloed, en versteken zich tegen hun zielen.
19 Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt: zij zal de ziel van haar meester vangen.
20 De opperste Wijsheid roept overluid daar buiten: Zij verheft Haar stem op de straten.
21 Zij roept in het voorste der woelingen: aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad:
22 Gij slechten! Hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten?
23 Keert u tot Mijn bestraffing: ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten: Ik zal Mijn woorden u bekend maken.
Romeinen 14:13-19
13 Laat ons dan elkander niet meer oordelen: maar oordeelt dit liever, namelijk, dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft.
14 Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelven: dan die acht iets onrein te zijn, die is het onrein.
15 Maar indien uw broeder om der spijze wil bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer naar liefde. Verderf dien niet met uw spijze, voor welken Christus gestorven is.
16 Dat dan uw goed niet gelasterd worde.
17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid, en vrede, en blijdschap, door den Heiligen Geest.
18 Want die Christus in deze dingen dient, is Gode welbehagelijk, en aangenaam den mensen.
19 Zo dan laat ons najagen, hetgeen tot den vrede, en hetgeen tot de stichting onder elkander dient.