04-12-2011
Voorzeker zal Ik u, o Jakob! Gans verzamelen: voorzeker zal Ik Israels overblijfsel vergaderen: Ik zal het te zamen zetten als schapen van Bozra: als een kudde in het midden van haar kooi zullen zij van mensen deunen. De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken: zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken: en hun koning zal voor hun aangezicht henengaan: en de HEERE in hun spits.
1. De schapen van Bosra
2. De doorbreker
3. De uittocht
4. De reis naar boven
Psalm 50:1 en 2
Psalm 119:10 (na de wet)
Psalm 106:12, 22 en 24
Psalm 118:4
Psalm 125:2
1 Wee dien, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hun legers: in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is.
2 En zij begeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg: alzo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en zijn erfenis.
3 Daarom, alzo zegt de HEERE: Ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken, en zult zo rechtop niet gaan: want het zal een boze tijd zijn.
4 Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen: en men zal een klagelijke klacht klagen, en zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest: Hij verwisselt mijns volks deel: hoe ontwendt Hij mij: Hij deelt uit, afwendende onze akkers.
5 Daarom zult gij niemand hebben, die het snoer werpe in het lot, in de gemeente des HEEREN.
6 Profeteert gijlieden niet, zeggen zij, laat die profeteren: zij profeteren niet als die: men wijkt niet af van smaadheden.
7 O gij, die Jakobs huis geheten zijt! Is dan de Geest des HEEREN verkort? Zijn dat Zijn werken? Doen Mijn woorden geen goed bij dien, die recht wandelt?
8 Maar gisteren stelde zich Mijn volk op, tot vijand, tegenover een kleed: gij stroopt een mantel van degenen, die zeker voorbijgaan, wederkomende van den strijd.
9 De vrouwen Mijns volks verdrijft gij, elkeen uit het huis van haar vermakingen: van haar kinderkens neemt gij Mijn sieraad in eeuwigheid.
10 Maakt u dan op, en gaat henen: want dit land zal de rust niet zijn: omdat het verontreinigd is, zal het u verderven, en dat met een geweldige verderving.
11 Zo er iemand is, die met wind omgaat, en valselijk liegt, zeggende: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank! Dat is een profeet dezes volks.
12 Voorzeker zal Ik u, o Jakob! Gans verzamelen: voorzeker zal Ik Israels overblijfsel vergaderen: Ik zal het te zamen zetten als schapen van Bozra: als een kudde in het midden van haar kooi zullen zij van mensen deunen.
13 De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken: zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken: en hun koning zal voor hun aangezicht henengaan: en de HEERE in hun spits.