21-10-2012

Datum:
21/10/2012
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
NGB Artikel 27

Wij geloven en belijden een enige katholieke of algemene Kerk, dewelke is een heilige vergadering der ware Christgelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest. Deze Kerk is geweest van den beginne der wereld af, en zal zijn tot den einde toe: gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, Dewelke zonder onderdanen niet zijn kan. En deze heilige Kerk wordt van God bewaard, of staande gehouden, tegen het woeden der gehele wereld: hoewel zij somwijlen een tijdlang zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn in de ogen der mensen: gelijk Zich de Heere gedurende den gevaarlijken tijd onder Achab zeven duizend mensen behouden heeft, die hun knieen voor Baal niet gebogen hadden. Ook mede is deze heilige Kerk niet gelegen, gebonden, of bepaald in een zekere plaats, of aan zekere personen, maar zij is verspreid en verstrooid door de gehele wereld: nochtans te zamen gevoegd en verenigd zijnde met hart en wil in een zelfden Geest, door de kracht des geloofs.

Punten:

1. Het wezen van de kerk
2. De ouderdom van de kerk
3. De bewaring van de kerk
4. De omvang van de kerk

Zingen:

Psalm 72:3 en 8
Psalm 113:1 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 2:1 en 4
Psalm 87:2 en 3
Gebed des Heeren : 3

Schriftlezing:

1 Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.
2 Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen.
3 Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem: en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit.
4 En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen: en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen.
5 Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden: overmits zij de stem des vreemden niet kennen.
6 Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen: maar zij verstonden niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak.
7 Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen.
8 Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars: maar de schapen hebben hen niet gehoord.
9 Ik ben de Deur: indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden: en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.
10 De dief komt niet, dan opdat hij stele, en slachte, en verderve: Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.
11 Ik ben de goede Herder: de goede herder stelt zijn leven voor de schapen.
12 Maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt: en de wolf grijpt ze, en verstrooit de schapen.
13 En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen.
14 Ik ben de goede Herder: en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend.
15 Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader: en Ik stel Mijn leven voor de schapen.
16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn: deze moet Ik ook toebrengen: en zij zullen Mijn stem horen: en het zal worden een kudde, en een Herder.

Naar overzicht