14-10-2012

Datum:
14/10/2012
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
NGB Artikel 26

Wij geloven dat wij geen toegang hebben tot God, dan alleen door den enigen Middelaar en Voorspraak, Jezus Christus, den Rechtvaardige: Dewelke hierom mens geworden is, verenigende te zamen de Goddelijke en de menselijke natuur, opdat wij mensen een toegang zouden hebben tot de Goddelijke Majesteit: anderszins ware ons de toegang gesloten. Maar deze Middelaar, Dien de Vader ons heeft gegeven tussen Zich en ons, moet ons door Zijn grootheid niet verschrikken, om ons een ander, naar ons goeddunken, te doen zoeken. Want er is niemand, noch in den hemel, noch op de aarde, onder de schepselen, die ons liever heeft dan Jezus Christus: Dewelke, hoewel Hij in de gestaltenis Gods was, nochtans Zichzelven vernietigd heeft, aangenomen hebbende de gestaltenis eens mensen en eens dienstknechts voor ons, en is in alles Zijn broederen gelijk geworden (Filp. 2:6-7: Hebr. 2:17). Indien wij nu een anderen middelaar zoeken moesten, die ons goedgunstig ware, wien zouden wij kunnen vinden, die ons meer beminde dan Hij, Die Zijn leven voor ons gelaten heeft, ook toen wij Zijn vijanden waren (Rom. 5:8,10)? En zo wij een zoeken, die macht en aanzien heeft, wie is er, die daarvan zoveel heeft als Degene, Die gezeten is ter rechterhand Zijns Vaders, en Die alle macht heeft in den hemel en op de aarde (Matth. 28:18)? En wie zal eer verhoord worden dan de eigen welbeminde Zone Gods? Zo is dan alleen door een mistrouwen dit gebruik ingevoerd, dat men de heiligen onteert, in plaats van die te eren, doende hetgeen zij nooit gedaan noch begeerd hebben, maar hebben het volstandiglijk en volgens hun schuldigen plicht verworpen, als blijkt uit hun schriften. En hier moet men niet voorbrengen dat wij het niet waardig zijn: want het heeft hier de mening niet dat wij onze gebeden op onze waardigheid zouden voordragen, maar alleen op de uitnemendheid en waardigheid onzes Heeren Jezus Christus, Wiens rechtvaardigheid de onze is door het geloof. Daarom de apostel, willende deze zotte vrees, of veelmeer dat mistrouwen, van ons nemen, zegt ons dat Jezus Christus Zijn broederen in alles gelijk geworden is, opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, om de zonden des volks te verzoenen: want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij dengenen die verzocht worden, te hulp komen (Hebr. 2:17,18). En daarna, om ons nog meer moed te geven om tot Hem te gaan, zegt hij: Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen Hogepriester, Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd (Hebr. 4:14-16). Dezelfde apostel zegt dat wij vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus: laat ons dan toegaan, zegt hij, in volle verzekerdheid des geloofs, enz. (Hebr. 10:19, 22) Insgelijks: Christus heeft een onvergankelijk Priesterschap: waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden (Hebr. 7:24-25). Wat ontbreekt er meer, dewijl Christus Zelf deze uitspraak doet: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven: niemand komt tot den Vader dan door Mij (Joh. 14:6). Waartoe zouden wij een anderen advocaat zoeken, aangezien het God beliefd heeft ons Zijn Zoon tot een Advocaat te geven? Laat ons Hem niet verlaten, om een anderen te nemen: of veelmeer, een anderen te zoeken, zonder hem immermeer te vinden: want toen God Hem ons gegeven heeft, zo wist Hij wel dat wij zondaars waren. Daarom, volgens het bevel van Christus, zo roepen wij den hemelsen Vader aan door Christus, onzen enigen Middelaar, gelijk wij in het Gebed des Heeren geleerd zijn: verzekerd zijnde dat al wat wij den Vader zullen bidden

Punten:

1. De geopende toegang
2. De enige toegang
3. De vrijmoedige toegang

Zingen:

Psalm 62:4 en 5
Psalm 117 (na de geloofsbelijdenis)
Gebed des Heeren : 1. 9 en 10
Psalm 145:6
Psalm 123:1

Schriftlezing:

Lukas 22:31-34
31 En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe:
32 Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude: en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders.
33 En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan.
34 Maar Hij zeide: Ik zeg u, Petrus, de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben, dat gij Mij kent.
Hebreen 4:14-16
14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden.
15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.
16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.

Naar overzicht