04-03-2012
Gaat uit, en aanschouwt, gij, dochteren van Sion! Den koning Salomo, met de kroon, waarmede Hem Zijn moeder kroonde op den dag Zijner bruiloft, en op den dag der vreugde Zijns harten.
Psalm 14:2 en 3
Psalm 45:1 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 45:4 en 5
Psalm 21:5
Psalm 118:13
Hooglied 3:6-11
6 Wie is zij, die daar opkomt uit de woestijn, als rookpilaren, berookt met mirre en wierook, en met allerlei poeder des kruideniers?
7 Ziet, het bed, dat Salomo heeft, daar zijn zestig helden rondom van de helden van Israel:
8 Die altemaal zwaarden houden, geleerd ten oorlog, elk hebbende zijn zwaard aan zijn heup, vanwege den schrik des nachts.
9 De koning Salomo heeft zich een koets gemaakt van het hout van Libanon.
10 De pilaren derzelve maakte hij van zilver, haar vloer van goud, haar gehemelte van purper: het binnenste was bespreid met de liefde van de dochteren van Jeruzalem.
11 Gaat uit, en aanschouwt, gij, dochteren van Sion! Den koning Salomo, met de kroon, waarmede Hem Zijn moeder kroonde op den dag Zijner bruiloft, en op den dag der vreugde Zijns harten.
Johannes 18:33-40
33 Pilatus dan ging wederom in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden?
34 Jezus antwoordde hem: Zegt gij dit van uzelven, of hebben het u anderen van Mij gezegd?
35 Pilatus antwoordde: Ben ik een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd: wat hebt Gij gedaan?
36 Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd: maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.
37 Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik een Koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijn stem.
38 Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in Hem.
39 Doch gij hebt een gewoonte, dat ik u op het pascha een loslate. Wilt gij dan, dat ik u den Koning der Joden loslate?
40 Zij dan riepen allen wederom, zeggende: Niet Dezen, maar Bar abbas! En Bar abbas was een moordenaar.
Johannes 1:1-5
1 Toen nam Pilatus dan Jezus, en geselde Hem.
2 En de krijgsknechten, een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om:
3 En zeiden: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! En zij gaven Hem kinnebakslagen.
4 Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij wetet, dat ik in Hem geen schuld vinde.
5 Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de Mens!