26-02-2012
Wij geloven dat die goede God, nadat Hij alle dingen geschapen had, deze niet heeft laten varen, noch aan het geval of de fortuin overgegeven, maar ze naar Zijn heiligen wil alzo stiert en regeert, dat in deze wereld niets geschiedt zonder Zijn ordinantie: hoewel nochtans God noch auteur is, noch schuld heeft van de zonde die er geschiedt. Want Zijn macht en goedheid is zo groot en onbegrijpelijk, dat Hij zeer wel en rechtvaardiglijk Zijn werk beschikt en doet, ook wanneer de duivelen en goddelozen onrechtvaardiglijk handelen. En aangaande hetgeen Hij doet boven het begrip des menselijken verstands, datzelve willen wij niet curieuslijk (=te nieuwsgierig) onderzoeken, meer dan ons begrip verdragen kan: maar wij aanbidden met alle ootmoedigheid en eerbied de rechtvaardige oordelen Gods, die ons verborgen zijn: ons tevreden houdende dat wij leerjongeren van Christus zijn, om alleen te leren hetgeen Hij ons aanwijst in Zijn Woord, zonder deze palen te overtreden.Deze lering geeft ons een onuitsprekelijke troost, als wij door haar geleerd worden dat ons niets bijgeval overkomen kan, maar door de beschikking van onze goedertieren hemelsen Vader, Die voor ons waakt met een Vaderlijke zorg, houdende alle schepselen onder Zijn heerschappij, alzo dat niet een haar van ons hoofd (want die zijn alle geteld), ook niet een musje op de aarde vallen kan zonder den wil onzes Vaders (Mat. 10:29-30). Waarop wij ons verlaten, wetende dat Hij de duivelen in den toom houdt en al onze vijanden, die ons zonder Zijn toelating en wil niet schaden kunnen.En hierin verwerpen wij de verdoemelijke dwaling der Epicureeen, dewelke zeggen dat Zich God nergens mede bemoeit en alle dingen bij geval laat geschieden.
1. De zorg in Gods voorzienigheid
2. De regering in Gods voorzienigheid
3. De aanbidding in Gods voorzienigheid
4. De troost in Gods voorzienigheid
Gebed des Heeren : 1 en 10
Psalm 149:4 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 121:2, 3 en 4
Psalm 91:5
Psalm 77:8
19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen:
20 Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen:
21 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
22 De kaars des lichaams is het oog: indien dan uw oog eenvoudig is, zo zal uw gehele lichaam verlicht wezen:
23 Maar indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien dan het licht, dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zelve zijn!
24 Niemand kan twee heren dienen: want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten: gij kunt niet God dienen en den Mammon.
25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten, en wat gij drinken zult: noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult: is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding?
26 Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren: en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve: gaat gij dezelve niet zeer veel te boven?
27 Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, een el tot zijn lengte toedoen?
28 En wat zijt gij bezorgd voor de kleding? Aanmerkt de lelien des velds, hoe zij wassen: zij arbeiden niet, en spinnen niet:
29 En Ik zeg u, dat ook Salomo, in al zijn heerlijkheid, niet is bekleed geweest, gelijk een van deze.
30 Indien nu God het gras des velds, dat heden is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen?
31 Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden?
32 Want al deze dingen zoeken de heidenen: want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft.
33 Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.
34 Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen: want de morgen zal voor het zijne zorgen: elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad.