26-02-2012

Datum:
26/02/2012
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
Psalm 69 : 21

De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak: en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen: en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden.

Punten:

1. De borgtocht van Christus
2. Het gebroken hart van Christus
3. De verlating van Christus

Zingen:

Psalm 89:19
Psalm 119:19 (na de wet)
Psalm 69:4 en 9
Psalm 22:1
Psalm 42:4

Schriftlezing:

1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Schoschannim.
2 Verlos mij, o God! Want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel.
3 Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet kan staan: ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij.
4 Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijn God.
5 Die mij zonder oorzaak haten, zijn meer dan de haren mijns hoofds: die mij zoeken te vernielen, die mij om valse oorzaken vijand zijn, zijn machtig geworden: wat ik niet geroofd heb, moet ik alsdan wedergeven.
6 O God! Gij weet van mijn dwaasheid, en mijn schulden zijn voor U niet verborgen.
7 Laat hen door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, o Heere, HEERE der heirscharen, laat hen door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israels!
8 Want om Uwentwil draag ik versmaadheid: schande heeft mijn aangezicht bedekt.
9 Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen.
10 Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd: en de smaadheden dergenen, die U smaden, zijn op mij gevallen.
11 En ik heb geweend in het vasten mijner ziel: maar het is mij geworden tot allerlei smaad.
12 En ik heb een zak tot mijn kleed aangedaan: maar ik ben hun tot een spreekwoord geworden.
13 Die in de poort zitten, klappen van mij: en ik ben een snarenspel dergenen, die sterken drank drinken.
14 Maar mij aangaande, mijn gebed is tot U, o HEERE: er is een tijd des welbehagens, o God! Door de grootheid Uwer goedertierenheid: verhoor mij door de getrouwheid Uws heils.
15 Ruk mij uit het slijk, en laat mij niet verzinken: laat mij gered worden van mijn haters, en uit de diepten der wateren.
16 Laat de watervloed mij niet overstromen, en laat de diepte mij niet verslinden: en laat den put zijn mond over mij niet toesluiten.
17 Verhoor mij, o HEERE, want Uw goedertierenheid is goed: zie mij aan naar de grootheid Uwer barmhartigheden.
18 En verberg Uw aangezicht niet van Uw knecht, want mij is bange: haast U, verhoor mij.
19 Nader tot mijn ziel, bevrijd ze: verlos mij om mijner vijanden wil.
20 Gij weet mijn versmaadheid, en mijn schaamte, en mijn schande: al mijn benauwers zijn voor U.
21 De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak: en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen: en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden.
22 Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijs gegeven: en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven.

Naar overzicht