02-09-2012
Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt. Want het moet noodzakelijk volgen, of dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij: of, zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft. Nu, dat men zeggen zou dat Christus niet genoegzaam is, maar dat er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, ware een al te ongeschikte godslastering: want daaruit zou volgen dat Christus maar een halve Zaligmaker ware. Daarom zeggen wij terecht met Paulus dat wij door het geloof alleen, of door het geloof zonder de werken gerechtvaardigd worden (Rom. 3:28). Doch wij verstaan niet dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is, dat ons rechtvaardigt: want het is maar een instrument, waarmede wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen. Maar Jezus Christus, ons toerekenende al Zijn verdiensten en zo veel heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid: en het geloof is een instrument, dat ons met Hem in de gemeenschap van al Zijn goederen houdt: dewelke, de onze geworden zijnde, ons meer dan genoegzaam zijn tot onze vrijspreking van onze zonden.
1. De kennis van het geloof
2. Het omhelzen door het geloof
3. De volkomenheid van het geloof
4. Geen rechtvaardiging zonder geloof
Psalm 79:4 en 7
Psalm 135:8 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 85:2 en 4
Psalm 32:6
Psalm 27:7
19 Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn: opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij.
20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden, voor Hem: want door de wet is de kennis der zonde.
21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten:
22 Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven: want er is geen onderscheid.
23 Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods:
24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is:
25 Welken God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods:
26 Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd: opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is.
27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs.
28 Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet.
29 Is God een God der Joden alleen? En is Hij het niet ook der heidenen? Ja, ook der heidenen:
30 Nademaal Hij een enig God is, Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof.
31 Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre: maar wij bevestigen de wet.