13-05-2012

Datum:
13/05/2012
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
NGB Artikel 18

Wij belijden dan dat God de belofte die Hij den oudvaderen gedaan had door de mond Zijner heilige profeten, volbracht heeft, zendende Zijn eigen eniggeboren en eeuwigen Zoon in de wereld, ten tijde door Hem bestemd. Dewelke eens dienstknechts gestaltenis aangenomen heeft, en den mens gelijk geworden is (Filp. 2:7), waarachtiglijk aannemende een ware menselijke natuur, met al haar zwakheden (uitgenomen de zonde), ontvangen zijnde in het lichaam der gelukzalige maagd Maria, door de kracht des Heiligen Geestes, zonder mans toedoen. En heeft niet alleen de menselijke natuur aangenomen, zoveel het lichaam aangaat, maar ook een ware menselijke ziel, opdat Hij een waar mens zou zijn. Want aangezien de ziel zowel verloren was als het lichaam, zo was het van node dat Hij ze beide aannam, om ze beide zalig te maken.Daarom belijden wij (tegen de ketterij der Wederdopers, die loochenen dat Christus menselijk vlees van Zijn moeder aangenomen heeft), dat Christus is deelachtig geworden des vleses en bloeds der kinderen (Hebr. 2:14): dat Hij een Vrucht der lendenen Davids is, zoveel het vlees aangaat (Hand. 2:30): geworden uit het zaad Davids naar het vlees (Rom. 1:3): een Vrucht des buiks van Maria (Luc. 1:42): geworden uit een vrouw (Gal. 4:4): een Spruite Davids (Jer. 33:15): een Scheut uit de wortelen van Isai (Jes. 11:1): uit Juda gesproten (Hebr. 7:14): afkomstig van de Joden zoveel het vlees aangaat (Rom. 9:5): uit het zaad Abrahams, aangezien Hij aangenomen heeft het zaad Abrahams, en is Zijn broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde (Hebr. 2:17 en 4:15): alzo dat Hij in der waarheid onze Immanuel is, dat is: God met ons (Matth. 1:23).

Punten:

1. De daad van de Vader
2. De daad van de Zoon
3. De daad van de ketterij
4. De daad van het geloof

Zingen:

Psalm 89:9 en 10
Psalm 138:1 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 51:2 en 3
Psalm 98:1
Psalm 25:3

Schriftlezing:

1 Want de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden, die zij alle jaren geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan.
2 Anderszins zouden zij opgehouden hebben, geofferd te worden, omdat degenen, die den dienst pleegden, geen geweten meer zouden hebben der zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde:
3 Maar nu geschiedt in dezelve alle jaren weder gedachtenis der zonden.
4 Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme.
5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid:
6 Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd.
7 Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!
8 Als Hij te voren gezegd had: Slachtoffer, en offerande, en brandoffers, en offer voor de zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben U behaagd (dewelke naar de wet geofferd worden):
9 Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God! Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen.
10 In welken wil wij geheiligd zijn, door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied.
11 En een iegelijk priester stond wel alle dagen dienende, en dezelfde slachtofferen dikmaals offerende, die de zonden nimmermeer kunnen wegnemen:
12 Maar Deze, een slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand Gods:
13 Voorts verwachtende, totdat Zijn vijanden gesteld worden tot een voetbank Zijner voeten.
14 Want met een offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.
15 En de Heilige Geest getuigt het ons ook.
16 Want nadat Hij te voren gezegd had: Dit is het verbond, dat Ik met hen maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten geven in hun harten, en Ik zal die inschrijven in hun verstanden:
17 En hun zonden en hun ongerechtigheden zal Ik geenszins meer gedenken.
18 Waar nu vergeving derzelve is, daar is geen offerande meer voor de zonde.

Naar overzicht