20-05-2012

Datum:
20/05/2012
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
NGB Artikel 19

Wij geloven dat door deze ontvangenis de Persoon des Zoons onafscheidelijk verenigd en te zamen gevoegd is met de menselijke natuur: zodat er niet zijn twee Zonen Gods, noch twee Personen, maar twee naturen in een enigen Persoon verenigd: doch elke natuur haar onderscheidene eigenschappen behoudende. Gelijk dan de Goddelijke natuur altijd ongeschapen gebleven is, zonder begin der dagen of einde des levens (Hebr. 7:3), vervullende hemel en aarde, alzo heeft de menselijke natuur haar eigenschappen niet verloren, maar is een schepsel gebleven, hebbende begin der dagen, zijnde een eindige natuur, en behoudende al hetgeen dat een waar lichaam toebehoort. En hoewel Hij haar door Zijn verrijzenis onsterfelijkheid gegeven heeft, nochtans heeft Hij de waarheid Zijner menselijke natuur niet veranderd, dewijl onze zaligheid en verrijzenis mede hangen aan de waarheid Zijns lichaams. Doch deze twee naturen zijn alzo te zamen verenigd in een Persoon, dat zij ook zelfs door Zijn dood niet gescheiden zijn geweest. Zo was dan hetgeen Hij stervende in de handen Zijns Vaders bevolen heeft, een ware menselijke geest, die uit Zijn lichaam scheidde: maar intussen bleef de Goddelijke natuur altijd verenigd met de menselijke, ook zelfs toen Hij in het graf lag: en de Godheid hield niet op in Hem te zijn, gelijk zij in Hem was toen Hij een klein kind was, hoewel zij zich voor een kleinen tijd zo niet openbaarde. Hierom bekennen wij dat Hij waar God en waar mens is: waar God, om door Zijn kracht den dood te overwinnen: en waar mens, opdat Hij voor ons zou kunnen sterven uit de zwakheid Zijns vleses.

Punten:

1. Wat dunkt u van de Christus in wie de twee naturen verenigd zijn?
2. De ontkenning van die vereniging
3. De noodzaak van die vereniging
4. Het onafscheidelijke van die vereniging

Zingen:

Psalm 22:2 en 3
Psalm 138:2 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 118:9 en 10
Psalm 73:13
Psalm 48:6

Schriftlezing:

Mattheus 22:41-46
41 Als nu de Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,
42 En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon.
43 Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in de Geest, zijn Heere? Zeggende:
44 De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.
45 Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon?
46 En niemand kon Hem een woord antwoorden, noch iemand durfde Hem van dien dag aan iets meer vragen.
1 Timotheus 2:1-7
1 Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen:
2 Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn: opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid.
3 Want dat is goed en aangenaam voor God, onzen Zaligmaker:
4 Welke wil, dat alle mensen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen.
5 Want er is een God, er is ook een Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus:
6 Die Zichzelven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, zijnde de getuigenis te zijner tijd:
7 Waartoe ik gesteld ben een prediker en apostel (ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet), een leraar der heidenen, in geloof en waarheid.

Naar overzicht