29-01-2012

Datum:
29/01/2012
Predikant:
ds. J. Lohuis
Tekst:
NGB Artikel 10

Wij geloven dat Jezus Christus naar zijn goddelijke natuur de eniggeboren Zoon van God is, van eeuwigheid voortgebracht. Hij is niet gemaakt of geschapen – want dan zou Hij een schepsel zijn – maar een van wezen met de Vader, mede-eeuwig, Hem in alles gelijk (Filip. 2:6). De Schrift noemt Hem: de afstraling van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen (Hebr. 1:3). Hij is Gods Zoon, niet alleen sinds Hij onze natuur heeft aangenomen, maar van alle eeuwigheid. De volgende getuigenissen leren ons dat, wanneer wij ze met elkaar vergelijken. Mozus zegt dat God de wereld heeft geschapen, Gen 1:1 en de apostel Johannes zegt dat alle dingen zijn geschapen door het Woord, dat hij God noemt (Joh 1:1-3). De apostel zegt dat God de wereld door zijn Zoon geschapen heeft (Hebr. 1:2) en eveneens dat God alle dingen door Jezus Christus geschapen heeft (Kol 1:16). Daarom moet Hij die genoemd wordt God, het Woord, de Zoon en Jezus Christus, er reeds geweest zijn, toen alle dingen door Hem geschapen werden. De profeet Micha zegt dan ook: Zijn oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid (Micha 5:1). En de apostel: Hij is zonder begin van dagen of einde van leven (Hebr. 7:3). Zo is Hij dan de ware, eeuwige God, die Almachtige die wij aanroepen, aanbidden en dienen.

Punten:

1. De belijdenis van de Godheid van Christus
2. De tegenkanting van de Godheid van Christus
3. De troost van de Godheid van Christus
4. De erkenning van de Godheid van Christus

Zingen:

Psalm 90:4 en 5
Psalm 149:2 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 2:4 en 6
Psalm 100:1 en 2
Psalm 93:3 en 4

Schriftlezing:

Mattheus 16:13-18
13 Als nu Jezus gekomen was in de delen van Cesarea Filippi, vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen, ben?
14 En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper: en anderen: Elias: en anderen: Jeremia of een van de profeten.
15 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?
16 En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.
17 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon, Bar jona! Want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.
18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen.
Markus 14:53-65
53 En zij leidden Jezus henen tot den hogepriester: en bij hem vergaderden al de overpriesters, en de ouderlingen, en de schriftgeleerden.
54 En Petrus volgde Hem van verre, tot binnen in de zaal des hogepriesters, en hij was mede zittende met de dienaren, en zich warmende bij het vuur.
55 En de overpriesters, en de gehele raad, zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te doden, en vonden niet.
56 Want velen getuigden valselijk tegen Hem, en de getuigenissen waren niet eenparig.
57 En enigen, opstaande, getuigden valselijk tegen Hem, zeggende:
58 Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, bouwen.
59 En ook alzo was hun getuigenis niet eenparig.
60 En de hogepriester, in het midden opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
61 Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods?
62 En Jezus zeide: Ik ben het. En gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechterhand der kracht Gods, en komen met de wolken des hemels.
63 En de hogepriester, verscheurende zijn klederen, zeide: Wat hebben wij nog getuigen van node?
64 Gij hebt de godslastering gehoord: wat dunkt ulieden? En zij allen veroordeelden Hem, des doods schuldig te zijn.
65 En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en Zijn aangezicht te bedekken, en met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem kinnebakslagen.

Naar overzicht