03-08-1997
Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof: en dat niet uit u, het is Gods gave:
Psalm 123:1
Psalm 48:6 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 25:3, 7 en 8
Psalm 89:8
Psalm 56:5
1 En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden:
2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid:
3 Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten: en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen:
4 Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft,
5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus: (uit genade zijt gij zalig geworden)
6 En heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus:
7 Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof: en dat niet uit u, het is Gods gave:
9 Niet uit de werken, opdat niemand roeme.
10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.