2019-09-18
Datum
woensdag 18 september 2019
Bijbellezing
Predikant
ds. J. Lohuis
Tekst
2 Samuel 12:24-25
-
TekstDaarna troostte David zijn huisvrouw Bathséba, en ging tot haar in, en lag bij haar; en zij baarde een zoon, wiens naam zij noemde Sálomo; en de HEERE had hem lief. En zond heen door de hand van den profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid jah, om des HEEREN wil.
-
ZingenPsalm 89:14 en 15
Psalm 25:6 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 51:6 en 7
Psalm 89:8
Psalm 72:11 -
Punten1. Salomo, het kind van twee boosdoeners
2. Salomo, het kind van twee boetvaardigen
3. Salomo, het kind met twee namen -
Schriftlezing2 Samuël 12:13-25
13 Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult niet sterven.
14 Nochtans, dewijl gij door deze zaak de vijanden des HEEREN grotelijks hebt doen lasteren, zal ook de zoon, die u geboren is, den dood sterven.
15 Toen ging Nathan naar zijn huis. En de HEERE sloeg het kind, dat de huisvrouw van Uría David gebaard had, dat het zeer krank werd.
16 En David zocht God voor dat jongsken; en David vastte een vasten, en ging in, en lag den nacht over op de aarde.
17 Toen maakten zich de oudsten van zijn huis op tot hem, om hem te doen opstaan van de aarde; maar hij wilde niet, en at geen brood met hen.
18 En het geschiedde op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend was, spraken wij tot hem, maar hij hoorde naar onze stem niet, hoe zullen wij dan tot hem zeggen: Het kind is dood? Want het mocht kwaad doen.
19 Maar David zag, dat zijn knechten mompelden; zo merkte David, dat het kind dood was. Dies zeide David tot zijn knechten: Is het kind dood? En zij zeiden: Het is dood.
20 Toen stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN, en bad aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en zij zetten hem brood voor, en hij at.
21 Zo zeiden zijn knechten tot hem: Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan hebt? Om des levenden kinds wil hebt gij gevast en geweend; maar nadat het kind gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten.
22 En hij zeide: Als het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend; want ik zeide: Wie weet, de HEERE zou mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve.
23 Maar nu is het dood, waarom zou ik nu vasten? Zal ik hem nog kunnen wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkomen.
24 Daarna troostte David zijn huisvrouw Bathséba, en ging tot haar in, en lag bij haar; en zij baarde een zoon, wiens naam zij noemde Sálomo; en de HEERE had hem lief.
25 En zond heen door de hand van den profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid jah, om des HEEREN wil.
Spreuken 31:1-9
1 De woorden van den koning Lemuël; de last, waarmede zijn moeder hem onderwees.
2 Wat, o mijn zoon, en wat, o zoon mijns buiks? ja, wat, o zoon mijner geloften?
3 Geeft aan de vrouwen uw vermogen niet, noch uw wegen, om koningen te verdelgen.
4 Het komt den koningen niet toe, o Lemuël! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren;
5 Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere.
6 Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn;
7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke.
8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden.
9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht.
- U bevindt zich hier:
- Start
- Prekenarchief
- 2019-09-18